De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 331]
| |
Des kranken nachtleger.Ga naar voetnoot*
't Is nacht en alles neigt ter rust,
Met neêrgebogen hoofd;
De hemellamp is uitgebluscht,
En 't vlammend vuur der werkingslust
In 't hijgend hart verdoofd.
Strek, stervling, de afgematte leên
Op de u gespreide koets;
En, sla uw vlerken om hem heen,
Gy, zoete Susser van 't geween!
Verkoel den stroom des bloeds;
Bezadig 't in zijn snellen loop;
Geef toegang aan de blijde Hoop;
En stel den Zorg te vreên. -
Ja, nacht is 't, en gy, Sluimer, daalt
Met uitgebreide wiek.
Doch waarom langs my rondgedwaald,
Ook my geen wettig deel betaald,
Op 't smartlijk leger, ziek?
Ach! daar ik rustloos zucht en woel,
Ontmergeld en ontkracht,
Ja, spartelende in een folterpoel,
Verstomp me één uur voor 't pijngevoel
Waarby mijn borst versmacht;
Ach, dubbel is de nachtwaak wreed
| |
[pagina 332]
| |
Aan die in 't worstlen met zijn leed,
Op 't uchtendgloren wacht! -
Zoo kermt de kranke; maar om niet:
De Slaap is doof en koud,
En acht noch bede noch gebiedt;
Hij vliegt in 't duister, komt en vliedt,
Maar luistert noch aanschouwt.
Doch ook hy-zelf erkent bestuur,
En, niet van 't blind geval,
Maar Hem, die, Schepper der Natuur,
Aan alles wording geeft en duur
Wat is of wezen zal; -
Wiens door geen kracht verwrikbre hand
De heemlen vastklemt in 't verband,
By 't Englen lofgeschal.
Tot Hem uw bede dan gewend
Van 't natbetraande bed,
Gy die Zijn naam van redder kent!
Hy is 't die ramp en plagen zendt;
Hy, die behoudt en redt.
Roep, roep in Jezus naam Hem aan
In onverdeeld geloof:
Maar laat geen zucht van eigenwaan
In schijn van beê te Hemwaart gaan,
En Hy, Hy is niet doof.
Doch zeg: Mijn wil (ô Vader,) niet,
Maar de Uwe zij het die geschiedt!
Zoo ligt ge op rozenblaân.
1827.
|
|