De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 322]
| |
Klimmende ouderdom.Ga naar voetnoot*'t Achtste tiental van mijn jaren
Ging my op, en vult zich aan
Als de horens van de Maan,
Wen ze, als Heerscheres der baren
Staatlijk wandlende op heur baan,
's Hemels nevels op doet klaren,
En het golfgebruisch bedaren
Van den gierenden Orkaan.
Zal dit achtste van mijn leven,
By 't verschijnen my zoo wreed,
Eindlijk, na al 't bloedig zweet
In 't verduren uitgedreven,
Thands verzadigd met mijn leed
Me een verkwikbre kalmte geven,
Om in vreê naar 't graf te streven,
Tot verzwelging lang gereed?
'k Heb uw horens uit zien schieten
Tien- aan tiental, op mijn hoofd
Omgewenteld! staâg beroofd
Van het minste rustgenieten;
Steeds in 't lijden afgesloofd;
Altijd prooi van zielverdrieten
Die de Hel scheen uit te gieten
Tot haar navel opgekloofd.
| |
[pagina 323]
| |
Ach! moogt gy het laatste wezen,
Dat er oprijze over my
In dees aardsche woesteny;
't My vervolgend lot belezen
Waar ik, van de wieg, meê strij'!
't Snerpen van zijn zweep genezen;
En geen jammer meer doen vreezen
Van vernieuwend noodgetij'! -
Maar by de Almacht is 't vervullen
Of bepalen van Uw rond.
't Zij mijn laatste morgenstond
Die zich thands het hoofd mag hullen,
Edik druppele in mijn wond,
En de orkanen voort doe brullen,
Of - het dansend golfjen krullen
Om mijn stille stervensspond'.
'k Hef tot U mijn reikende armen,
God des levens, God van heil!
Was mijn pad steeds ruw en steil,
'k Smaakte troost in Uw erbarmen;
Vloed en jammer zet Gy peil.
Gy, Ontfermer, zult ontfermen
Waar of angst of weedom kermen;
Troost is slechts voor tranen veil.
Blijf, ô blijf ze my verleenen,
Laaf de heil-, de hemeldorst
Van mijne afgematte borst!
Doe my, ja, verzuchten, weenen:
Gy hebt zelf ons leed getorscht!
Ramp en blijdschap spoeden henen,
Moge ik slechts met U vereenen,
Heiland, eeuwig Vredevorst!
1827.
|
|