De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijBekrompen staat.Ga naar voetnoot*Begeve ons staat of overvloed; Geboorte is geen ontroofbaar goed. 't Geweld rooft schat en vadergoed.
Welaan, mijn ziel, het zij!
Onroofbaar is ons 't Oudrenbloed,
Ten spijt der Helharpy.
De zegen, aan dat bloed verknocht,
Straalt in der telgen borst,
Waar de afval 't voorrecht niet verwrocht,
Geen laagheid haar bemorst.
Dat vrij 't verbasterd volksgeslacht
Der vaadren dienst vergeet,
't Hun bloed getrouwe kroost veracht'
En 't overhoop' met leed!
Niets zij er ooit door 't hart herdacht,
Dan: ‘Alles, wat ik mis,
| |
[pagina 321]
| |
Was offer, aan den plicht gebracht,
Die meer dan alles is!’
'k Ontbeer en derf - maar rijk voor God,
Verdrukt, maar nooit verneêrd,
Wat koze ik eens bezitters lot,
Die 't mijne woest verteert!
Ach! Hy die aller lot bepaalt,
Hy wilde 't dus, genoeg!
Zoo Hy me op 't dorre brood onthaalt,
Is 't dat ik meerder vroeg?
Neen, zij ik uit Zijn hand gespijsd
Als 't vinkjen op het riet!
Die 't al weldadigheid bewijst,
Die hand misdeelt my niet.
Wie gaf my op iets meerder recht?
Neen, dankbaar neem ik 't aan.
Aan 't matige is Zijn gunst gehecht,
En zy moet ons volstaan.
Bekrompen zij 't; het is van hem
Weldadig toegepast.
Geen wrevelzucht verheff' de stem,
Hoe schraal Hy ons vergast'!
Zijn disch is 't (de onze niet, ô neen,)
Dien ons zijn hand hier spreidt;
Wy, achten wy de gift niet kleen
Van Zijn barmhartigheid!
1827.
|
|