De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijWenschen.Ga naar voetnoot*- Quid enim nisi vota supersunt? Waar wenschen meer dan ijdle lucht,
En had het kracht van daad;
Ik weet waarvoor my 't harte zucht:
Ik wenschte my geen lichtstraalvlucht
Der blonde Dageraad,
Die, als zy uit den donkren trans
Den blijden schedel beurt,
Het leven opwekt door heur glans,
De donkre nachtgordijnen scheurt,
En de uren leidt ten dans.
| |
[pagina 319]
| |
Ik wenschte my den sluier niet,
Doorstikt met starrenpracht,
Der met ebeen gekroonde Nacht,
Die de aard verkwikkend heulsap giet,
Dat zorg en pijn verzacht.
Geen wielen van den Zonnekar
Of zilvren Maankaros;
Geen stralen van de Morgenstar;
Geen rijk bebloemde Lentedosch
Of Oosterhemelblos.
Ik wenschte my geen Waterstaf
Op d' ongestuimen vloed;
Geen oogsten zonder stroo of kaf;
Geen overmaat van de aardsche draf
Waar 't al voor slaaft en wroet.
Geen lichaamskracht of wijsheidspraal;
Noch, op de wiek der Faam
Zoo verr' de hemel de aard omvaam'
Of leven door den luchtstroom dwaal',
In 't rond gedragen naam.
Geen eer, of aanzien, of gezag,
Dat op een luchtbel vlot.
Geen uitgerekter levensdag
Dan 't lichaam zich beloven mag
By 't matigste genot.
Neen, 'k wenschte my gezondheids schat
By 't welgestemde hart,
En, (wat dit laatste meê bevat,)
Ontstaan er doornen op mijn pad,
Gelatenheid in smart.
| |
[pagina 320]
| |
Ach! dat de wensch dit geven kon:
't Onkoopbre zelfs voor goud!
't Geen menschenkracht noch wijsheid won!
't Onputbaarste uit de tooverbron,
Door Flippus zoon aanschouwd!
Doch, daar de wind met wenschen speelt,
Versmooren ze in de borst,
Te vreên met wat ons God bedeelt,
Die ziel- en lichaamskrankheid heelt,
En laving voegt by dorst!
[1827.]
|
|