De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 324]
| |
By mijne verjaring.Ga naar voetnoot*Een jaar op nieuw verlengdet gy mijn leven,
Maar bracht my dit tot U iets nader op mijn pad?
ô Mocht mijn ziel zich des getuignis geven,
En geen verwijt, dat ze U zoo menigwerf vergat!
ô Levensvorst, Gy die my door de baren
Van meer dan zeën, ja, door Helpoel hebt geleid,
My 't hoofd verhieft by neêrslaand zielsbezwaren,
En troost schonkt in Uw zorg en Algenoegzaamheid!
Hoe danke ik U? - Ja, jammer en ellenden
Was heel mijn weg, met bloed en tranen overspoeld;
Maar Gy, die 't lot besturen kunt en wenden,
Gy schonkt me een hart, dat daar Uw goedheid in gevoelt.
'k Beklaag my niet; neen, geen ondankbre klachten
Ontglippen me uit de borst terwijl zy t' Uwaart zucht.
Waar scheen me ooit dag, niet duistrer dan de nachten?
De Tijd verloochende in mijn lijden steeds zijn vlucht.
Maar nu, mijn God! wat heeft dit luttel dagen,
(Door 's Grijzaarts oog, hoe zwak, toch lichtlijk te overzien,)
Of, in Uw steun zal ik hun lastpak dragen,
Laat slechts Uw wil aan my, de mijne niet, geschiên!
Ik vraag niets meer: wat zoude ik nog genieten,
Van hoofd, van brein verzwakt, en beidende op de dood?
Mijn leven moet als water thands vervlieten,
Dat afliep, maar op 't eind nog nadrupt uit zijn goot.
Zij 't weinig dat nog overschiet voor 't sterven,
Dees levensrest op de aard, geheiligd aan Uw wil;
En doe my 't al, maar nooit het anker derven
Der vaste Hoop, en 'k zwijg by Uw gehengnis stil?
1827.
|
|