De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijUchtendstond.Ga naar voetnoot*Ziedaar, dan weêr met wankle schreden
Mijn duizlend hoofd en matte leden
Een dagreis verder voortgesleept!
Naar d' open poel der alverdelging
Ter nooitverzade prooiverzwelging
Door nieuwe distels heengezweept!
Op nieuw een daglicht aangebroken,
En zonder dat my 't oog geloken,
Het woelig brein gesluimerd heeft!
Op nieuw een nacht van zielsvermoeien,
Van immer woelend hersengloeien,
In pijnlijk mijm'ren doorgeleefd!
Maar 't zij! geen zalvend rustverkwikken
Verzacht' die sleepende oogenblikken
Ter zielsverademing bestemd:
Behoed my, wat Uw hand moog geven,
Voor 't ongeduldig tegenstreven,
ô Gy die 's warelds toomen ment!
| |
[pagina 285]
| |
Wie telt het jammertal der nachten
Op wreeder krankbed in de klachten
Gesleten, daar ik peinzend lag?
Wie telt al de uitgeperste zuchten
Die lijdend hart by hart ontvluchten
In angstig uitzien naar den dag?
Ach! duizenden, van hulp verstoken,
Zien d' uchtendschemer doorgebroken,
En siddren dat hun oog het ziet.
Ach, duizend, woelen, krimpen, wringen,
In ziels- en lichaamsfolteringen,
En vinden 't uur van redding niet.
En ik vermeetle, zou ik 't wagen
Mijn God een zielzucht op te dragen
Die wrevelzieken weêrwil aâmt?
Neen, 'k groet deze opgerezene uchtend,
Om 't geen my God onthield, verzuchtend,
Maar zonder dat mijn ziel zich schaamt.
Ja, 'k lij' van 's levens winterdagen
De last die God my geeft te dragen,
In dank ook tevens voor 't bezwaar.
Wat wenscht men staâge jeugd aan 't leven,
Of avonden die daglicht geven,
Of rozen slingrend om de baar!
Neen grijzaarts, voedt geen zulke droomen!
Dankt de Almacht voor Heur gunst volkomen,
Geniet Heur gift, en vraagt niet meer!
Ons lot is veiligst in Gods handen,
En 't is Zijn wijsheid aan te randen,
Wat iemand boven haar begeer'.
1827.
|
|