De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijLiefde tot het vaderland.Ga naar voetnoot*Hy spreek van 't Vaderland te minnen
Die aan den Ouderlijken haard,
In 't luw verdek der Zanggodinnen
Den Oogst van vaadren arbeid gaârt!
Wien 't Vaderland zijn' wieg met rozen,
Zijn' rinkelstoel met tijdeloozen,
Zijn jeugd met geurig ooft bestak:
Die wat verbeelding mocht betooveren,
Die wat zijn vlijt hem deed veroveren,
Genieten mocht in 't vredig dak!
Ondankbren, zoudt ge een' grond vergeten,
Met wellustbloemen overspreid?
Uw hart zich-zelf gelukkig weten,
En weigren blijk van dankbaarheid?
Ge omhelst de kniên dier teedre voedster;
Uw heilstand dankt zich die behoedster:
Aan haar behoort gy, en geheel.
Ga henen, schenk haar bloed en leven!
Wat kunt gy meer dan wedergeven!
Geen stroomend bloed is hier te veel.
| |
[pagina 118]
| |
In liefelijke zwijmeldroomen
Verheft ge u op zoo dierbren plicht:
Ik zie uw vreugdetranen stroomen:
Ja, smaak het geen uw hart verricht!
Maar neen, ik vorder hooger deugden,
Dan dank vergelden voor die vreugden;
Dan Liefde schenken voor Genot.
Men mint geen Vaderland, Bataven,
Als onder 't juk gemeste slaven
De Egyptsche look- en vleeschnatpot.
Hy mint in 't hobblen op de baren
Het hulkjen niet waar in hy drijft,
Die armen rept om 't boord te klaren,
Ter redding van wat overblijft!
Die masten kapt en ankertouwen,
Om 't splijtend wrak nog vlot te houen!
Hy ziet zich-zelv' in 't zinkend hout;
En, kraakt hem de arbeid nek en lenden,
Hy tracht de dood zich af te wenden,
Waar van hy zich den prooi beschouwt!
Neen, noem' hy 't Vaderland zich dierbaar,
Wien 't alles kostte, niets vergold.
Wien zucht, door geen belang verzierbaar,
In reinen hemelgloed versmolt.
Die 't mint als de Englen in den hoogen,
Met nooit op zich te rug ziend pogen;
Ondankbaarheid, verachting trotst;
Die uitzicht kende noch genoegen,
Dan voor het Vaderland te zwoegen;
En, woeker rekent, wat dit kost.
Neen, zie het Erfgoed uwer vaderen,
Hunn' staat, hun glorie, eer, en rang, -
Zie 't bloed dat omliep door hun aderen,
Gekwist voor 's Vaderlands belang!
Zeg: ‘Dat ik arm, miskend, verstoten,
| |
[pagina 119]
| |
Vertrappeld ben by Landgenooten,
Was, Vaderland, uw heil, uw bloei:
Wel! zie het weder voor u lijden!
Wat lust het, dan zich u te wijden,
Zoo lang er nog een drop van vloei'!’
Dan, wijdt met my uw gantsche krachten,
ô Jeugd, aan 't heilig Vaderland.
Doorwaak bevrozen Winternachten!
Doorhijg den gloênden Zomerbrand!
Ontzeg u slaap en dischgenoegen!
Verstaal, versteen in 't hersenploegen,
En stijf het lichaam door den geest!
Zij zelfverteeren, zelfverwoesten,
Om 't nakroost vrucht te laten oesten,
Het eenig u genietbaar feest!
Verlaat ook zelfs uw eigen daken!
Uw vaadren asch, uw kindren graf!
Zie wat u dierst was, u verzaken,
En sta de strengste nooddruft af!
Voer dan in afgelegen oorden
Den roem der vaderlandsche boorden,
En dwing des vreemdelings ontzag!
Leer hem, in weêrwil van zijn pralen,
Aan Nederland dien cijns betalen,
Waarop het aanspraak maken mag.
En als ge, na voleindigd zwerven,
By 't wenden van den Staatsorkaan,
In Vaderlandsche lucht koomt sterven,
Daar stem en adem u vergaan;
Hoor dan verachtelijk geboefte,
Uw' nood beschimpen, uw behoefte,
En zelfs de tranen die gy plengt!
Uw jammerklacht met smaad ontfangen,
En Spotzucht fluiten door de zangen
Die 't vaderhart zijn kinders brengt!
| |
[pagina 120]
| |
Zie daar den plicht, dien ik vervulde!
Vervulde met onschokbren moed.
Zie daar, mijn Vaderland, een hulde,
Die u een hart als 't mijne doet.
Gy! moest mijn poging gaan verloren,
En 't wrevel Lot mijn doel verstoren,
In 't slopen van mijn ranke kiel;
Zeg, als ik grafwaart ben gevaren:
‘Een Hollandsch bloed doorvloot zijne aâren,
En, rein en Hollandsch was zijn ziel.’
1808.
|
|