De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
Holland boven al.Ga naar voetnoot*Zegt my, nieuwentrants Poëeten,
Zegt my, moet dit Dichtkunst heeten,
Als men zedespreuken kaauwt,
Zot of wijsgeer nagebaauwd?
Als men, met in 't wild te schermen,
Nieuwe Filozoofsche termen,
Wier beduiding niemand kent,
Schaamtloos voor gevoelens vent;
En in onzin half verloren,
Bloote wartaal aan doet hooren,
Waar het hart by ledig blijft,
Of het bloed van koû verstijft?
Of verkoopt gy dit voor dichten,
Als een party stomme wichten
Ahs en oôs en streepjens biedt,
Daar men zin noch slot in ziet?
Of zal 't koud en dor beschrijven
Van de Britten bovendrijven,
En Verbeelding voor Gevoel
Heffen op den Dichterstoel?
Zal men Redenaarfiguren
Uit de Fransche schriften puren,
En, voor ware Poëzy,
Hulde doen aan Maas en IJ?
Houdt men Duitschlands smakeloosheid,
Schillers droomen, Gesners voosheid,
En eens Kotzebues natuur,
Voor het ware Dichtervuur?
Zegt me toch, mijn goede vrinden,
| |
[pagina 113]
| |
Waar uw Dichtkunst is te vinden?
Dat veelvormig hersenspook,
Waar het outer thands voor rook'!
'k Heb voorheen by de Oosterlingen
Meê een weinig leeren zingen,
Latium en Griekenland
Nagebootst op eigen' trant:
'k Heb de wareld omgevaren,
Om den klank der echte snaren:
'k Nam een' halven leeftijd les
In de school van Perikles:
'k Heb Augustus eeuw doorkropen;
Die van Medicis doorloopen;
En werd burger in het Rijk
Van den Grooten Lodewijk:
'k Groette Betisstroom en Iber;
Dompelde in den Po en Tyber;
Liet de bron niet ongerept,
Daar de Thijne vocht uit schept;
'k Zwierf langs Theems- en Isisboorden;
Ja, doordrong den nacht van 't Noorden;
Vroeg by Rus, en Fin, en Zweed,
Wat de ware Dichtkunst heet.
Maar, na al dat ommedwalen
Keer ik tot de Nachtegalen
Van het Vaderlandsche bosch,
Op den naam van Holland trotsch.
Holland, dat de Zanggodinnen
Leerde vieren, leerde minnen,
Eer de minste Dichtrensprank
Opglom in Germaan of Frank!
Dat, met uitgebreide wieken,
Naar den horizont der Grieken,
En met onbenepen oog
Door den Oosterhemel vloog;
Holsteins ossen, Duitschlands hamelen,
Neêrland leerde na te stamelen;
Verzen schoeide op de echte maat,
Die geen Nabuur nog verstaat;
| |
[pagina 114]
| |
En op Attische Tooneelen
Melpomeen haar rol deed spelen,
Eer der Seine zwanenvlucht
Wieken klapte door de lucht,
En den luister der Aaloudheid
Eigende met roovrenstoutheid!
Zoek' de dwaze dan uitheems
Naar de distels van de Theems;
Of nog dwazer, dommer, snoder
Verkensbrood aan Spree of Oder!
Vraag hy aan een Munstersch zwijn
Zwanenzang van Vecht of Rhijn!
Laat hem trotschen, laat hem wroeten;
Aan den draf zijn' honger boeten;
Eikels knaauwen naar zijn' smaak!
Ik, ik gun hem dat vermaak.
Wy, mijn Vrienden, Batavieren,
Zoeken Tempes eerlaurieren;
Wy, de nooit verdoofbare eer
Van een' Vondel, een' Homeer.
1808.
|
|