De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 391]
| |
Feestzang, na de Doopwijding van eene Israëlitische Moeder en Dochter.Ga naar voetnoot*Δόξα ἐν ῦψίςοις Θεῷ, καὶ ἐπὶ γῆς εὶρήνη, ἐν ἀνϑρώποις ἐυδοκία. Klimm' de Lofzang in den hoogen
Naar 't aanbidlijk Alvermogen,
Naar de welbron van Genâ!
Vrede werd het, Hemelvrede!
Hy, Verhoorder onzer bede,
Daalde op 't juichend Efrata.
Wie, wie zijn wy, stof der aarde,
Dat Zijn heilig Recht ons spaarde,
Dat Zijn wraak ons niet vertrad!
Dat, voor vloekbare Adamsloten
't Godlijk bloed, ten zoen vergoten,
Zijn Rechtvaardigheid verbad!
Dat door onzen vloek te dragen
't Menschdom weêr Gods welbehagen,
't Stof Zijn lievling worden mocht,
Door Zijn zegepralend strijden,
Door Zijn angsten, door Zijn lijden,
Door Zijn sterven vrijgekocht!
Diepte, nimmer door de dringen
Voor 't besef der Hemelingen!
Afgrond van weldadigheên,
U doorzien geen menschlijke oogen;
Maar verstommend neêrgebogen,
Smelten we in ons dankgeween,
| |
[pagina 392]
| |
Juichen we met de Englenreien
Die ons voor Uw throon verbeien,
Goël, Redder, Zegevorst!
Dale Uw Heilgeest in ons midden,
Om U waardig aan te bidden
En doorblaak' Hy onze borst!
Laat zijne onweêrstaanbre stralen
In de steenen boezems dalen,
En de harten vlammen doen;
Ja, beziel Hy onze klanken
Dat zy Uwer waardig danken
Voor Uw Goddelijken Zoen!
* * *
Gy, in Jezus uitverkoren,
Lieve Zusters in 't Geloof,
Aan geen dwaling meer ten roof,
Maar door Zijnen Geest herboren!
Moeder, - dochter - kom en kom,
Aan Uw God en Bruidegom
Eeuwig, eeuwig trouw gezworen!
Komt, en strenglen wy de hand,
't Broederteeknend onderpand;
Hem aan wien wy toebehooren,
Trouw gezworen!
Dier verbonden zijn wy, ja!
Door dat Waschbad van Genâ
Dat ons overgoten,
Dat ons Hem geheiligd heeft,
Die ons 't eeuwig leven geeft;
Heil- en zoengenooten!
Ja, dat diergeplengde bloed
Heeft voor ons, voor ons geboet,
Diepgevallen loten,
In verderf ontsproten!
| |
[pagina 393]
| |
Juichen wy, ja juichen wy,
Jezus zoenbloed sprak ons vrij;
De afgrond is gesloten.
Ja, de Hemel ging ons op,
Zegge ons ieder harteklop:
Jezus zijn wy eigen.
In Zijn hoede vrij van schrik,
Moge in 't angstigst oogenblik
Dood en wareld dreigen!
Veilig zijn wy en gerust;
't Vuur der wraak is ons gebluscht;
't Graf hergeeft zijn dooden,
't Geeft ze weêr ter zaligheid,
Waar Gods Engel ons verbeidt
By Zijn dischgenooden
't Stof en dood ontvloden.
Ja, wy leven thands niet meer
Dan ten roem van onzen Heer,
Wy, 't verderf ontvlogen.
Hy, Voldoener onzer schuld,
Heeft de profecy vervuld,
Hy, ons aangetogen.
Telgen zijn wy één van stam,
Geestlijk kroost van Abraham,
Door 't Geloof herteelden!
In Zijn heilbeloftenis
Boven al wat denkbaar is,
Nevens hem, bedeelden.
Onzes Heilands eigen leên,
Zijn wy met dien Wijnstok één,
Wie in Jezus leven.
ô Moge elke ontsproten rank,
Groote Goël, U ten dank
De echte vruchten geven!
Gy, vriendinnen, zusters, gy,
Toezicht van zijn Englenrij,
| |
[pagina 394]
| |
Krijgsbuit van Zijn strijden,
Door Zijn bloed in 't Heiligdom
Waar uw Vorst den throon beklom
Plechtig Ingewijden;
Zien wy op in 't dankgebed
Tot de hand die heeft gered
Met vereende zielen!
Roepen wy met ééne stem:
Eeuwig lof en prijs, zij HEM
Wien wy nederknielen!
Eer den God die wondren doet,
't Al vervult, regeert, behoedt,
Heer der heerlijkheden!
Eer, den Vader die ons schiep,
Tot den heilstand vormde en riep,
Hoorder der gebeden!
Eer, den Zoon die voor ons leed,
Onze schuld voor ons voldeed,
Aller volken Richter!
Eer den Geest der zaligheid
Die de zijnen trekt en leidt,
Trooster en Verlichter!
Halelu-jah! Eer zij God, aller wezens Wezen!
Door geene Englen voor Zijn throon,
Door geen sterflijk eerbetoon
Ooit of ooit volprezen!
Slaat Uw wieken om het hoofd,
Gy wier glans de Zon verdooft,
Choor der Serafijnen;
In het hart van die gelooft,
Zal Zijn Waarheid schijnen!
1824.
|
|