De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 358]
| |
Den hooggeleerden heere Mr. Meinardus Tydeman, op zijn 83sten Verjaardag.Ga naar voetnoot* 1824.Hâc longum florens animi mentisque juventâ Die zich drie en tachtig jaren
Op de baren
Van des warelds oceaan
Onbezweken in gevaren
Met een stoorloos zielsbedaren
Over 't moedig hoofd zag gaan;
Dien verschrikken op haar kolken
Nieuwe wolken,
Nieuwe dondervlagen, niet,
Schoon hy d' ondergang van volken,
't Bloedgedrup van spies en dolken,
In heur schijnsel spieglen ziet.
Wat heur zwangre schoot moog dragen;
Bliksemslagen,
Stormen, hagel, nevelmist;
't Zal den boezem niet vertsagen,
Van des Hoogsten welbehagen,
Door Zijn inspraak, vergewist.
| |
[pagina 359]
| |
't Hulkjen spoedt toch naar de reede,
't Land van Vrede,
Waar het Heilkompas op wijst,
Waar verhoorde hartebede
Hem die 't tot Zijn eer herkneedde
Eeuwig in verrukking prijst.
Mogen we in de tijdsverdrieten
Rust genieten,
Dankbaar midden in de pijn.
Zoo het oog een traan laat vlieten, -
Waar het hart zich uit mag schieten
Kan geen Christen troostloos zijn. -
Dus vermochten wy dit leven
Door te streven,
Altijd hooggeschatte Vrind,
In der Almacht eer te geven,
Zonder op de wiek te zweven
Van der tijden wervelwind.
Dank en zegen zij d' Algoede
Die ons hoedde,
En de kroon der grijsheid schonk,
En, hoe Hel en Wareld woedde,
De aangenomen Reistocht spoedde,
Tot de ree' ons tegenblonk!
Sla ons 't oog der Heilgenade
Verder gade
In 't verzekerd zielgeloof!
Schudden we voor worm en made
Aan dien voet der levenskade
't Afgedragen kleed ten roof!
| |
[pagina 360]
| |
Leef, ô leef in dit verbeiden,
En wy scheiden
Niet voor eeuwig van elkaâr.
Die ons woning ging bereiden
Zal ons by de hand geleiden
Door de branding van de baar.
Midd'lerwijl stroom' de eêlste zegen
d' Uwen tegen
By de teedre Vadertroost:
(Troost, die kroonen op kan wegen!)
‘'k Heb een nieuw bestaan verkregen
In een my gelijkend kroost!’
|
|