De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 334]
| |
Aan den heer Mr. M. Tydeman, op zijn twee- en tachtigsten Verjaardag.Ga naar voetnoot*'k Begroette reis op reis by 't klimmen uwer jaren
De Morgenstond, mijn Vriend! u zeegnend opgegaan;
En zegen was verknocht aan 't klinken mijner snaren:
Welaan dan, neem 't op nieuw in Gods bescherming aan.
Zijn Goedheid wordt niet moê van zegen uit te breiden;
Wy, zijn wy 't niet van 't heil te smeeken voor elkaâr!
Elkaâr op 't pad des grafs met teêrheid begeleiden,
Wien voegt dit meer dan ons by 't graauwgebleekte hair?
Wien meer, dan wien (als ons) in stormen grijsgeworden
Met d' arm om 's Heilands kruis, de stormwind-zelf ontzag,
En, waar de duizenden op voozen steel verdorden,
De krans van 't leven nog de slapen sieren mag!
't Is waar, die bloemkrans bleekt - en zou zy eeuwig bloeien?
Neen, ieder morgenwaak ontrukt er bladers af,
Steeds trager voelt ons hart den taaien bloedstroom vloeien,
En stemt ons 't afscheidslied voor 't zachtontsluitend graf.
Maar ô! herdenken wy 't vervlogene onzer dagen,
(Zoo vol waarachtig heil, schoon dikwerf schijnverdriet!)
En dralen we aan dien God de erkentnis op te dragen,
Die oog- aan oogenblik Zijn rijke gunst gebiedt?
Neen, lof, ô grijze Vriend, zij onzer beider Vader,
Wiens hand ons voerde op 't pad tot zoo verr' afgetreên!
Zy smelte uit beider borst in Jezus naam te gader,
En klimme en ga ons voor naar 's hemels zaligheên!
Haast zullen we (ô het zij!) haar volgen naar den hoogen:
De hut der vreemdlingschap scheurt wanden en verdek;
De schemer-avondstond verdikt zich voor onze oogen;
| |
[pagina 335]
| |
Te huiswaart, dierbre Vriend, is al mijns harten trek.
Gy -! spare u 's Hoogsten wil voor 't aantal huwlijksspruiten
Wier steun, wier lust gy zijt, op wie uw zegen kleeft;
En moge u jaar by jaar een blijder ronde sluiten,
Tot dat u 't welkom klink' waar enkle blijdschap leeft!
1823.
|
|