De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
Voorzang. [voor het derde deel der ‘Krekelzangen’.]Ga naar voetnoot*- Imminuit dies. Geen bondel
Van vondel,
Geen verzen van poot; -
Geen dichten
Van lichten,
Op Pindus vergood; -
Geen werken,
Van Merken
Of Feitama waard, -
Bewijzen
Den Grijzen
Verstijfd by den haard.
't Bezwaren
Der jaren
Verdrukt en verwoest
Gedachten
En krachten;
En de adem verroest.
Verbeelde
De weelde
Zich meer dan zy mag!
We ontleeren
't Braveeren
By dalenden dag.
Wat zouden
Wy, Ouden?
Der Jeugd voegt het Lied.
| |
[pagina 330]
| |
Verstommen,
Of brommen;
Meer kunnen wy niet.
Geen Zangen
Ontfangen
Mijn Lezers van my,
Maar luttel
Gepruttel
Van Bestevaârs brij.
Want rijmen
Te lijmen
In maat en kadans
('t Mag goed zijn
't Mag zoet zijn)
Verdient nog geen krans.
Niets lichter
Dan Dichter
Te wezen in schijn!
Doch velen
Moog 't streelen,
't Valt zwaar, het te zijn.
Dit weten
Poëeten
Op 't Zangpad gewend, -
Dit ieder,
Die lieder-
En ode-vlucht kent.
't Eischt treffen,
Verheffen;
't Eischt bruischenden gloed;
Geen ooren-
Bekoren,
Maar hart en gemoed.
Gezetheid
Op netheid
Is altijd een plicht;
Die 't zachte
Verachtte,
Ontsierde 't gedicht;
| |
[pagina 331]
| |
Ja 't vijlen
Somwijlen
Vindt gunstig onthaal
Door 't letten
Op wetten
Van stijl en van taal;
Doch 't baande
Wie 't waande
Geen weg tot den roem,
Maar Zangen
Verlangen
De vrucht by de bloem.
't Bevredig'
Die, ledig,
Voor 't koude Verstand
In boeken
Wil zoeken
Wat hersens ontspant;
't Is spelen,
Geen beelen
Voor 't kwijnende hart;
Slechts knokkel-
Getokkel,
Dat de aandacht verwart.
Geen laven
Met gaven
Voor 't hongrend gemoed; -
Geen galmen
Van psalmen,
Met waarheid doorvoed; -
Geen balsem
Die de alsem
Des levens verzacht,
En slagen
Leert dragen
Met hemelsche kracht;
Onze oogen
Kan droogen,
Ons hart zet in vlam,
| |
[pagina 332]
| |
En zielen
Doet knielen
Voor 't vlekkeloos Lam.
Dat zingen
Mag dringen
Door merg en gebeent';
Dat bozen
Doet blozen
In d' afval versteend;
De smarte
Van 't harte
In tranenvloed loost,
Daar 't hopend
Zich opent
Voor Godlijke troost;
Bedrukking
Verrukking
Van zaligheid brengt;
Aan 't lijden
Verblijden
En dankbaarheid mengt! -
Uw kroon niet,
Uw throon niet -;
Uw hart en uw toon!
Die - mocht ik, -
Die kocht ik
ô Izaïs Zoon,
Voor dagen
Vol plagen,
Voor jammer en dood:
Dan leefde ik,
Dan zweefde ik
Als Englengenoot! -
Doch wenschen
We als menschen
Niets boven ons lot!
Te vreden
In 't heden,
Berusten we in God!
| |
[pagina 333]
| |
Nog voelen
We 't woelen
Der vonk van voorlang,
En storten
By horten
Een zweemsel van zang.
Doch minden
De vrinden
Van 't Dichterlijk schoon,
En prezen
Voor dezen
De braven mijn toon;
Schoon langer
Geen Zanger
Voor andren ten baak,
Licht hooren
Hun ooren
Ook dit met vermaak.
1823.
|
|