De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
Aan jonkheer Willem van Hogendorp, op zijne Strijdrede over Prins Willem den Derde.Ga naar voetnoot*Wat wilt ge, ô hogendorp? - Den roem des Konings staven
Die, ongelijkbaar groot als Staats- en Oorlogsheld,
Het dubble juk verbrak, dat Neêrland hield bekneld;
Dat juk, zoo toegejuicht door duizenden van slaven,
Wien 't hart nog op Zijn naam, van spijt en wrevel zwelt!
Ja, 't voegt u, 't voegt het bloed, dat omgolft door uwe aderen;
Ja, wees, op 't voorbeeld van uw Vaderen
De wreker van het recht, de schrik der Dwinglandy;
Doe ware grootheid hulde, ontmasker staatsverraderen;
Denk, adem, schrijf, en haudel vrij!
De ontstoken Hel moge om u blaffen;
Geschichtkunst-zelve (eilaas!) haar Godgewijde stift
Bezoedlen, God ten hoon, en drenken met vergift,
Het Recht verduisteren, de Waarheid logenstraffen;
De Almachtige juicht toe aan deze uwe eedle drift.
Vaar voort! op 't veld der eer waar Themis vanen zwieren
Groeit eedler groen voor 't hoofd dan Mavors krijgslauwrieren.
't Eischt zuiverheid van hart by onbezweken moed;
En 't is met Jezus-zelf op d' afgrond zegevieren
Wanneer men 't purpert met zijn bloed.
| |
[pagina 212]
| |
Zijn bloed? - Wy, grijzaarts, ja, beleefden zulke dagen,
Toen pen en tong in band, en werktuig was van dwang;
De willekeur was wet; de Godheid, 't zelfbelang;
En (wee! ja driewerf wee den oogen die dit zagen!)
Het Vaderland bezweek en vond zijn ondergang.
Zijn bloed? - Ook 't mijne vloeide, als Themis weegschaal beefde
En waggelde in de hand die ze in heur palm besloot;
Maar d' Engel stompte 't staal, dat naar mijn boezem streefde,
(Hy die mijn schedel steeds omzweefde)
En stelpte 't daar het willig vloot.
Maar wat is 't handvol bloeds aan recht en eer gegeven,
Voor hun die voor geen sterven beven?
't Was wreeder, d' ondergang van 't dierbaarst goed te zien,
En 't bloed der Oudren in hun Neven
Gehoond, gesmaad, vervolgd, en (Hemel ach!) door wien?
Keer nimmer, jammertijd! Doch zoo Gods Alvermogen,
Na 't doorgestane leed met Neêrlands Kroost bewogen,
Geen nieuwe worstling eischt voor Vaderland en Vorst,
Voert, braven! eeuwig strijd met lasterzucht en logen,
En spreke een vrije ziel uit de onbevlekte borst!
Nog eens, mijn Vriend, vaar voort! thands wordt u 't perk ontsloten
Waar 't blinkendste verschiet u gunstrijk tegenlacht
En 't loon der glorie op u wacht;
Gy, luister van uw stam, uw Land- en Tijdgenooten,
Vereeuwig Oudrendeugd in bloeiend Nageslacht!
1819.
|
|