De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 196]
| |
Natuur, de ware leermeesteresse.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 197]
| |
Wie leeft er, daar ik 't hart voel gloeien
Om dwalingen, te lang geworteld in 't verstand,
Te lang onzinnig voortgeplant,
Den stervling uit het hart te roeien -
Wie leeft er, die my palen stelt,
Terwijl mijn zangaâr bruischt en zwelt
Om 't roembegeerig hart een eedler disch te dekken,
Aan 't schraal onvoedzaam kruid te onttrekken,
En d' eikel wisslen doet voor 't golvend korenveld?
Wie, mag hem zuivre lucht gebeuren,
Kruipt om in 't dompige moeras,
Waar roos noch lelie groeit, noch lieflijk lentegras
Doorwaassemt met viool- en thijm- en balsemgeuren,
Maar de aard in dorren riethalm schuilt,
Waar 't aaklig Noorden steeds in huilt,
En 't Westen loof noch bloem mag koelen met zijn vleugelen?
Wie, zeg ik, zal mijn vaart beteugelen,
Die rozen voor geen distels ruilt?
Wie zoekt in frissche lustwaranden,
In 't eeuwig Lentegroen van 't immer bladrijk woud
Waar de echte smaak zijn zetel houdt,
Die ware schoonheên niet, die harten doen ontbranden!
Die, vloeiende in een kicsch gehoor,
De aan 't stof onttrokken ziel verrassen door het oor!
Haar, die uit zuivre borst gezogen,
En met geen schoolstof overtogen,
Steeds flikkren met ondoofbren gloor!
Die schoonheên sluiten holle wanden
Der duistre Letterkluis niet in!
Die schenkt de vrije Zanggodin!
Die deelt zy toe met milde handen
Daar, waar, in Pindus lauwerdal
De schaterende waterval
| |
[pagina 198]
| |
Der Hippokreen weêrgalmt van de uitgezochtste tonen,
En Vrijheid de echte Febuszonen
Ten blijden wedzang roept by 't heilig Negental!
Neen, zulke tonen, zulke wijzen
Leert dorre Schoolgeleerdheid nooit,
Van smaak en waren geest berooid,
Waar uit welsprekendheid en overreding rijzen.
Neen; grijp de braafheid in 't gemoed,
Of bliksem de ondeugd neêr, daar ze outers nederwroet,
Uw boezem zij door Deugd, door 't waar Geloof geprikkeld,
Zij, Reednaar, door Natuur geblaakt,
Die, eedle RAU, uw grootheid maakt,
Die ge in uw voorbeeld toont, die ge in uw leer ontwikkelt,
En waar ge 't stugste hart door raakt!
Ja, 't alvermeestrend taalvermogen,
Dat boezems doordringt, zelfs van steen,
Die wondre gaaf van 't overreên,
(Een Godheid stortte ze uit den hoogen,
By 't eerste staamlend spraakgeluid
Reeds op uw kinderwiegjen uit)
Doorschittert met ondoofbre stralen
De palmen die gy mocht behalen,
Uw zegekroon en oorlogsbuit!
Ja, 't zij gy de elpen lier moogt drukken,
Of in een vrijer taal 't Orakelwoord verkondt,
't Hangt alles met de ziel aan uw bespraakten mond,
't Voelt alles zich het hart ontrukken.
Koomt, wie, van eedlen gloed vervuld,
Verdienste met het eerloof hult,
Koomt, huuwt hier nieuw gebloemt' aan statige lauwrieren,
Om de overschrandre kruin te sieren!
Betaalt verdienden roem uw schuld!
Met bevende en verstramde handen
| |
[pagina 199]
| |
Treedt u, ô jeugdig Dichtrenchoor,
Een Grijzaart, vol van vuur, in 't plechtig feestwerk voor,
En wijdt zoo dier een hoofd zijn dankbare offeranden.
Zoo leere een later Nageslacht,
Dat grootheid, dat begaafdheid acht,
Dat Zeden by Verstand, Geloof by Deugd moog eeren,
d' Onsterfelijken RAU waardeeren,
Naar 't wierook, dat DE BOSCH hem bracht!
|
|