De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 454]
| |
By 't graf mijner kinderen.Ga naar voetnoot*Algoedheid! gy die neemt en geeft,
Maar altoos ons geluk bedoelend;
ô Schenk uw invloed aan een hart,
Ten prooi aan ongeneesbre smart,
Zijn wreed gemis te diep gevoelend.
Geef, dat uw woord en troost my redd'!
Roep, roep mijn hart tot u, ô Vader!
En breng' de slag dien ik beween,
My (door dit dal van jammren heen,)
U, God van weldaad, na, en nader!
Ach, zoet was my de tranenstroom,
Dien 'k om mijn wichtjens mocht vergieten.
Daar wierd mijn smart in uitgeschud!
Maar ach, die stroom is uitgeput;
Mijn smart mag in geen traan meer vlieten.
God, schenk mijn ziel het diepst gevoel
Van eerbied voor Uw wijze wegen,
ô Blijf my by het wreedste lot
Deeze overtuiging steeds, mijn God:
Het geen uw hand ons schenkt, is zegen!
Ja, wat gy, Vader, geeft of neemt,
Gy geeft en neemt uit enkle liefde;
En zagen wy de toekomst door,
Hoe ook de smart ons hart doorboor',
Het is uw weldaad, dat Gy griefde.
| |
[pagina 455]
| |
Vertroostend is dit denkbeeld my,
Wanneer ik mijn verlies betreure,
Gy weet wat onze ziel behoeft,
En als uw goedheid haar bedroeft,
Geef, dat zy 't steeds voor weldaad keure!
Ach, zalig zijn ze, die zoo vroeg,
ô God, in uw nabyheid zweven! -
Geen rampspoed (niet op aard te ontgaan)
Ontrukt hunn' oogjens ooit een traan,
Of doet hun teedre boezems beven.
Daar boven heeft het jammer uit;
Daar klinken niet dan jubelgalmen:
Daar zweeft mijn overdierbaar kroost
En (dit, Algoedheid, geev' my troost)
Het deelt in Jezus zegepalmen!
Leyden, 1806.
|
|