De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 413]
| |
Aan de Hollandsche uitgewekenen in Brunswijk.Ga naar voetnoot*U, die geheiligde eeden staaft;
Aan eer, en plicht, en woord verslaafd,
Geen valsche vrijheid eert in losgereten banden;
In de eens gevestigde Oppermacht
Het beeld der Godheid niet veracht;
Noch 't vrij geweten buigt voor vuige Dwingelanden!
U, die, uit Neêrlands nood gered
By 't storten van Gezag en Wet,
In Karels Heldenschuts den vrijen aâm kwaamt halen;
By 't alontheistrend bliksemvier,
In schaduw van zijn' Krijgslauwrier
Beveiligd voor den slag van de onontwijkbre stralen!
U, die den balling in zijn' nood
De hand van redding, neen, van zuivre vriendschap boodt
Wen hy, voor trouw en deugd beloond met euveldaden,
Verjaagd, geplonderd, hulpeloos,
Door wat hem dierbaarst was, verraden,
Door valsche hoop vervoerd, met jamm'ren overladen,
In Brunswijks wal een toevlucht koos!
U, 't kroost, waar Neêrland roem op draagt,
Dat, door geen ongeval versaagd,
Uit Neêrlands Trooischen brand zijn Huis- en haardgoôn voerde,
De ware Vrijheid, Trouw, en Eer;
| |
[pagina 414]
| |
En, dwars door zanden, storm, en meir,
Den Hemel aan uw noodlot snoerde,
Veradeld door een deugd, de lust van 't Englenheir.
Ontfangt, rechtschapen Heldenstoet,
Ontfangt veellicht den laatsten groet
Eens Dichters, die uw oor voor zijn gezang durft vergen!
Het vreest uw vrij, uw grootsch gemoed
Door die gevoelens niet te tergen,
Die waardig zijn aan 't Hollandsch bloed.
Neen, de eer van 't dierbaar Vaderland,
Waar voor ons aller boezem brandt;
Oranjes eedle naam, waar 's Hemels welbehagen
Ons aller lot aan had verpand;
Gods treffende Almacht in zijn slagen;
Zie daar, waar voor mijn stramme hand
De snaren heeft gestemd aan 't Albionsche strand!
Zie daar waarvan zy galmde aan Elbe en Okerrand!
Helaas! vergeefs kaatste Englands duin
Die klanken vol gevoel naar Neêrlands oude tuin!
De Tuinmaagd hoorde en kreet! de Tuinleeuw lag gekluisterd!
Hy brulde! neen, hy gaf een' schreeuw,
Maar 't was de stem niet meer van Neêrlands schrikbren Leeuw:
Bedwelming van vergift had hem 't gevoel verduisterd.
Hy schudde 't hoofd, en lei zich neêr,
Zag rond, en schuwde 't licht, en roerde 't lijf niet weêr.
Vergeefs, ô Neêrlands droeve Maagd,
Heeft dees ontroerde zang de tranen op uw kaken,
De zuchten uit uw hart gejaagd!
Vergeefs! - Het was bepaald - uw band was niet te slaken.
Welaan dan, 't moet zoo zijn: vaarwel, vaar eeuwig wel!
We aanbidden 't hooge Godsbestel,
En streven niet, verdwaasd, den wil der Almacht tegen.
| |
[pagina 415]
| |
Slechts roepen we u, voor 't allerlaatst
Het afscheid toe, ô Land van zegen,
Ons door geen wareld ooit verplaatst!
Doch tuige, by dees diepe smart,
Van 't Vaderlandbeminnend hart
Uws Zangers, Batoos erf, dit offer zijner zangen!
En gy, ô Braven, neemt het aan
Als panden van een trouw, die alles door kon staan,
Maar niet van 't toeval af kon hangen!
1804.
|
|