De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan mijne Filumene,
| |
[pagina 394]
| |
Maar gescheurd van uit uwe armen,
Feest- of Jubeltoon te slaan!
Van mijn eigen-zelv' gescheien,
't Bloedend hart te voelen schreien,
En der vreugd ten dienst te staan!
Kan ik dit, mijn Teêrgeliefde? - Waar aan 't overstelpte hart
In dees scheiding ander zingen
Af te dwingen,
Dan wat instemt met zijn smart?
Zou nogthands de dag verrijzen
Die u 't heuchlijk daglicht schonk: -
Zou hy in ons hoofdpunt blinken,
Zou hy in den afgrond zinken,
Zonder dat mijn speeltuig klonk?
Zou hy 't billijk offer derven van een blijden welkomgroet?
Hy, de dag, die 't dierbaar leven
Heeft gegeven
Aan mijns levens hoogste goed!
Dierste Weêrhelft van my-zelven!
Neen, mijn boezem lijdt dit niet.
'k Kan, in spijt van alle pijnen,
Dezen heildag niet zien schijnen,
En gevoelen voor 't verdriet.
'k Kan slechts juichen in 't genoegen van uw duurgeschatte min.
Wat het aardrijk in zijn schatten
Moog bevatten,
Zy heeft alle schatten in!
Eenigst, dierbaarst heil op aarde!
Gy, die me alles, alles zijt!
Hebt gy ooit aan de Uchtendkimmen
Dezen Jubeldag zien glimmen,
Zoo gelukkig of zoo blijd?
Vijfmaal mocht hy ons bestralen, sints mijn boezem zwoegt vooru;
Vijfmaal rees hy, allerwegen
| |
[pagina 395]
| |
Vol van zegen,
Maar zoo zalig nooit als nu.Ga naar eind1
Ach! al had ik Orfeus Cyther,
Orfeus Cyther waar te dof.
's Hemels weldaân op te halen,
Die ons dezen dag bestralen,
Eischt een toon van 't Hemelhof.
't Aardrijk (voelt ge dit, mijn Gade!) heel de juichende Natuur,
Heel de scheppimg, heeft geen klanken
Om te danken
Voor den zegen van dit uur.
Neen, maar meng uw vreugdetranen
Met de mijnen onder een!
Laat ons-beider ingewanden
Van gelijke vlammen branden!
God wil dezen dank-alleen.
ô Zijn zegening te omhelzen met een boezem, die geniet!
Dit alleenig, dit, mijn Waarde,
Dit 's op aarde,
Wat Hy ons ten dank gebiedt.
Laten Trommels en Tymbalen,
Laten Veldschalmei en Luit
Onzen dank ten Hemel voeren;
Mag hy slechts het harte roeren,
ô! Één zucht drukt meerder uit!
ô! Een zucht van reine weelde, dien het hart tot God laat gaan,
Kan den sidderenden lippen
Niet ontglippen,
Of Gods goedheid neemt hem aan.
Lieve! voelt gy u gelukkig
In den band die ons vereent?
Zijt gy 't, even als uw Gade?
| |
[pagina 396]
| |
Dankt gy de Almacht vroeg en spade
Voor het geen Zy ons verleent?
ô Zoo vlieg ik in die armen die my eeuwig open staan,
En elkaàr aan 't hart geklonken,
Vreugdedronken,
Biên wy God onze offers aan!
1801.
|