De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijThomas Morus.
| |
[pagina 359]
| |
Zei: ‘Sir, ge koomt gelijk ontboden,
Want, zeker, 'k had u wel van nooden.
Maar 'k leg reeds sints een week vijf zes
Met koning Hendrik in proces,
Aan wien mijn hoofd zal toebehooren?
En, 't zij gewonnen of verloren,
Voor dat ik d'uitslag heb verstaan,
Doe ik er vast geen kosten aan.
Want al mijn leven zou 't my spijten,
Mijn money aan iets weg te smijten
Dat ik in dees gesteltenis
Niet weet, of 't wel mijn eigen is,
En daar, die met den kop ging strijken,
Zich tot mijn spijt, meê zou verrijken.’ -
Voor my, indien ik 't zeggen zal,
Ik ben in 't eigenste geval;
Hoewel het, onder reverentie,
Niet om mijn beurs is, maar conscientie,
Dat ik my zoo belemmerd vind,
En t' uwaart toevlucht neem, mijn vrind.
Mijn hoofdhair groeit by ieder adem
Iets minder dan een halve vadem,
En maakt aan mijn Hamburger pruik
Van achtren zulk een ronde buik,
Dat Londens faam met honderd tongen
Reeds uitroept, dat zy haast zal jongen;
Zoo dat ik, als het verder gaat,
Niet meer verschijnen kan op straat,
Ten zij ik, tot verhoê van schanden,
Het overgeef in Dresser's handen:
Want 'k wenschte me om geen warelds ding,
Gelijk het aan Paus Jut verging;
En 'k zou my vast ter dood toe schamen,
Van onderweg op straat te kramen.
Dus, had ik u mijn arme hoofd
Niet onlangs tot model beloofd,
Gy zoudt my thands ge-dress'd ontmoeten,
En niet, of voor een ander groeten. -
| |
[pagina 360]
| |
Maar wijl, na mijn beloftenis,
Mijn hoofd aan u verbonden is,
En, met dat hoofd, de graauwe vlechten,
Die met den wortel daar in hechten,
En ik, zoo verr' ik 't recht nog ken,
Daar dus geen meester meer van ben,
Zoo acht ik noodig, u te vragen
Hoe ik mijn hoofdhair thands moet dragen?
Het zij dan, met of zonder wig?
Gepapiljotkruld als een pig?
Met krêp? toupet? gebrand? geschoren?
Gekamd naar achtren, of naar voren?
Of wel in d'Oud-romeinschen stijl,
Zoo als op 't borstbeeld van Virgyl,
En wat men ons voor Brutuskoppen
Gewoon is in de hand te stoppen?
Of mooglijk, naar den vroegsten trant
Van 't langvergeten Griekenland;
Zoo als Laocoön by voorbeeld?
Of hoe gy 't anders nuttigst oordeelt?
Op dat ik niet uit misverstand
Mijn handen deerlijk daar meê brand',
En nog wellicht in later tijden
Daar over een verwijt moog lijden,
Dat ik uw uitgezocht model
(Waar ik zoo weinig prijs op stel,
Dat ik voor my het zonder pruilen
Wel voor een beter zou verruilen,)
Ten trots' van uw verkregen recht,
Gants eigendunklijk heb verslecht.
Ik bid u dat gy me uw bevelen
Hierover gunstig meê wilt deelen,
Die ik, met hair, met pruik, met al,
Trouwhartig onderhouden zal.
Londen.
17 3/11 96
|
|