De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan Zijne Excellentie den weled. geboren gestrengen heer en mr. J.C. Hartsinck Czn.;
| |
[pagina 341]
| |
Doch helaas! wat zal ik zingen
Op een blij Geboortefeest,
Met een neêrgedrukten geest,
Die zich tot geen vreugd laat dwingen,
Daar hy, lijdend, alles vreest!
Ach! de winter heeft geen rozen
Om te vlechten om uw hoofd.
Al mijn gloed is uitgedoofd;
Brein en zangaâr zijn bevroozen;
Kracht en leven my beroofd.
Moet ik dan gevoelloos heeten,
En de teedre aanvalligheid,
Op uw lief gelaat verspreid,
Vriendschap, dankbaarheid vergeten
Met hetgeen ze op my leit?
Neen, te naauw aan 't hart verbonden
Van den vader die u mint,
Worde, lief beminlijk kind!
Nooit door my een band geschonden,
Daar mijn ziel haar heil in vindt!
Zoude ik deugd en weldaân honen
Door een uiterlijken schijn?
Teder en erkennend zijn,
En het sprekend hart niet toonen?
ô Dit waar te wreed een pijn!
Neen, ontbeer ik frissche bloemen,
Wierookvolle kruidery
Uit den hof der poëzij;
Op een dankbaar hart te roemen,
Wien betaamt dit meer dan my?
| |
[pagina 342]
| |
Dankbaar! van gevoel doordrongen,
Gloeit het van de erkenteniss',
Die zijn eigen adem is,
En dien 't nimmer wordt ontwrongen,
Eer het licht en leven miss'!
Waan dus niet, ô waardig Vader!
Dat ik in uw heil niet deel,
Schoon ik met geen schelle keel
En een weidschen feestzang nader,
Neen, doorlees mijn hart geheel.
Ach! het voedt de teêrste wenschen
Voor uw dierbaar huwlijkspand, -
Jeugdig bloemtje, teêre plant;
Doe geen onweêr haar verflensen!
Sla geen hagel haar in 't zand!
Maar de mildste zonnestralen
Schieten op die kostbre spruit
Zachte lentestoving uit;
Schoon de winter hof en dalen
Plondert van gewas en kruid!
Maar verkwikbre regendroppen
Zijgen uit des Hemels schoot
Op de minnelijke loot;
Al staan veld en heuveltoppen
Door den zomer dor en bloot!
Ja geniet, ô bloem der knapen!
Aller braven zielgeneugt
In uw vroege lentejeugd!
Wat de hemel geeft te rapen
Voor onschadelijke vreugd.
| |
[pagina 343]
| |
Word, ô word in rijper dagen -
Wees, in volle mannenkracht,
De eer, de roem van uw geslacht,
Die des warelds onweêrsvlagen
Aan uw voeten stout verwacht.
Wees van d' opgang van uw leven
Tot uw laten avondstond,
(Spade loop' die dagkring rond!)
Van Gods zegen rijk omgeven,
Dien Hy aan de deugd verbond!
In mijn heete boezemzuchten
Sluit ik goud noch schatten in.
's Allerhoogsten menschenmin
Laat hem nooit behoefte duchten
Die haar heeft tot hartvriendin.
Smaak nogthands wat zaligheden
De aard gezegend van omhoog,
Aan een' stervling schenken moog!
Leef gelukkig en te vreden
Onder Gods voorzienig oog!
En ô gy, wiens vriendschapsblijken
My zoo dierbaar zijn, zoo teêr!
Dezer eeuw en Neêrlands eer!
Laat die zoon aan u gelijken,
En mijn boezem wenscht niets meer!
Ex tempore.
Hamburg 12 Slachtmaand 1795.
|
|