De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Slangen.Ga naar voetnoot*Serpent y gist; que n'y mord au talon
Por ce n' est-il, tendres poulettes,
Por ce n'est-il que plus félon.
Doete de Troies.
Als het aardrijk weêr ontspruit
In gebloemt' en geurig kruid;
't Beekjen weêr in bochtjens kronkelt,
En van hupplend zilver vonkelt;
Bosch en wedergalmend dal
Daveren van 't vreugdgeschal
Der ontwaakte filomeelen
Die het lied der Liefde kwelen;
Wacht dan, Schoonen, wacht u wel
Van het zoete minnespel
Waar de grazige valleien
Zachte veldtapeeten spreien,
Door der Lente hand gestikt
En met bloemen overstrikt,
Waar violen en narcissen
Strenglen door de waterlissen.
Slangen schuilen daar in 't gras,
Slangen loeren uit den plasch,
Glad van huid en fraai van kleuren,
Die ge voor gebloemt' zoudt keuren;
Tintlend in den zonneschijn,
Maar inwendig vol fenijn,
Gift dat de aders op doet zwellen!
Hoort niet wat men moog vertellen,
| |
[pagina 183]
| |
Dat zy zonder spits of tand
Vrolijk dartlen in de hand,
Argloos om de kniën strekken,
Schuldloos hals en boezem lekken,
Kusjens drukken zonder beet,
Vreugde zoeken zonder leed,
Glippen, glibbren, wentlen, springen,
En geen mensch naar 't leven dingen.
Lieve schoonen, 't is bedrog:
Des te boozer zijn zy nog.
1824.
|
|