De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijHerdergift.Ga naar voetnoot*Wanneer mijn Lize wederkomt,
Wat schenk ik haar op trouw?
Een sijsjen dat verruklijk zingt,
En huppelt in zijn kouw: -
Maar 't sijsjen, als ik 't wel bedenk,
Is al te snel van vlucht,
En 't blijk van mijn genegen hart
Vloog mooglijk door de lucht.
| |
[pagina 173]
| |
Het schoonste roosjen uit den hof,
Met morgendaauw besproeid: -
Maar 't roosjen is zoo wonder teêr,
En al te ras verbloeid;
En 't traantjen dat Aurora stort
Blinkt (ja) verteedrend zacht;
Maar nimmer, nimmer, worde 't waar,
Dat ik haar tranen bracht!
Het fluitjen dat ik gistren sneed,
Zoo liefelijk van klank: -
Maar neen, zijn toontjens zijn maar wind,
En 't rietjen broos en krank.
Een spartlend vischjen uit den vliet,
Gevangen in mijn fuik? -
Een bontgevlerkte dagkapel,
Betrapt op de anjerstruik? -
Ach! 't vischjen prale op zilvren glans,
Het vlindertj' op zijn bont!
't Is vaal by Lizes blanke hand,
By Lizes rozenmond.
Wat dan, wanneer zy wederkoomt,
Wat schenk ik Lize best? -
Een trekkebekkend tortlenpaar
Op 't uitgebroeide nest.
Ja, 't torteltj', aan zijn weêrpaar trouw
En teder voor zijn broed,
Is 't giftjen dat aan Lindor past,
En Lize streelen moet!
1820.
|
|