De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan twee dichteressen,
| |
[pagina 82]
| |
Maar die bestemming, lieve schoonen,
Brengt ook dit edel voorrecht meê,
Dat, boven Koningsstaf en kroonen,
Één wenk van u ons kan belonen,
Van alle doorgestane wee.
Doch, prijs op mijne lof te stellen!
ô Lieve Maagden, welk een gunst!
Hoe doet dit woord den boezem zwellen,
Waar in gy 't vuur weêr op doet wellen
Van de al te lang verdoofde kunst!
Helaas! om u een lof te geven,
Verschuldigd aan uw beider zang,
Behoorde een zangtoon, meer verheven,
Dan waar ik kracht heb naar te streven
In 's levens hellende ondergang.
Dit kan ik: met verrukking hooren!
Uw zang verzwelgen met het hart!
En, (wien het immer zij beschoren,
U op uw beurt de borst te ontgloren)
Meer voegt geen' afgeleefden Bard.
Neem echter voor uw Lenteloveren
Dit kleene Winterbloemtjen aan!
Gy kunt, gy moogt, gy moet betooveren:
Gy zijt gemaakt tot hartveroveren: -
Ik moog met dankbaarheid volstaan!
1796.
|
|