De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
Aan den dichter Kinker,
| |
[pagina 61]
| |
‘De Min heeft ook zijn taaltjen:
De Kus is zijn Vokaaltjen,
En andre minnepandtjens
Zijn enkle Konzonantjens.’
Dit heeft zy opgemerkt.
En krijg ik nu een handtjen,
Een lonkjen, of een lach,
Of wat men als een pandtjen
Van liefde roemen mag;
‘Neen,’ zegt zy, by mijn pralen
Op 't geen ik mocht behalen,
‘Dat zijn nog geen Vokalen,
Maar blote Konzonanten:
Dus, speel den triomfanten,
Ik min niet, goeden dag!’
En daarom, Letterzanger,
Die op uw zoete Luit,
Van minnekneepjens zwanger,
De Meisjens wat beduidt,
Van onbekende talen
Uit afgelegen palen,
En klinkende Vokalen,
En stomme Konzonanten;
Gy, Hoofd der Schoolpedanten!
Ik bid u, schei er uit!
Of zoo gy wilt herstellen
Het geen gy hebt misdaan,
Zoo voer in uw vertellen
Geen nieuwe talen aan;
Maar haal uit vroeger Eeuwen
De Spraakkonst der Hebreeuwen,
Die geen Vokalen stelt,
En leer er by verzinnen
Dat in de taal van 't minnen,
De zelfde regel geldt.
| |
[pagina 62]
| |
Want heb ik dan een handtjen,
Een lachjen, of een lonk,
Dien ze, op haar oude trantjen,
My slechts voor kortswijl schonk;
Zoo laat ik haar die teekenen
Voor Konzonanten rekenen
Waar geen Vokaals by staan;
Maar om het uit te spreken,
Vul ik dan ieder teeken
Met zijn Vokalen aan.
1788.
|
|