De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
't Minnenestjen.Ga naar voetnoot*U mag ik, lieve Zwaluw,
U mag ik gaarne lijden:
Gij weet van tijd en stonden,
En komt en gaat weêr heen.
Gij maakt uw nestjen 's zomers,
En paart, en legt uw eiers,
En broedt, en voedt uw jongen;
En 's winters houdt ge u schuil.
Maar eeuwig zit de Liefde,
(Die onverjaagbre Liefde!)
Te nestlen en te broeien,
In 't hooltjen van mijn hart.
Daar zit hij in zijn jongen,
Daar zit hij op zijn jongen,
Omvangt ze met zijn vlerken,
En koestert ze in zijn' schoot.
Eén krijgt al kleine vleugels,
Een ander is nog pluimloos
Dit kruipt al half den dop uit,
En dat zit nog in 't ei.
| |
[pagina 5]
| |
Daar hebt ge dan een piepen,
Een onophoudlijk piepen,
Uit de opgesparde keeltjens
Van al dat klein gebroed.
De grooter kiekens voeren
De kleiner uit hun bekjens,
En dezen weêr nog kleiner,
En die, nog kleiner soort.
De grooten krijgen kleinen;
Die worden gaauw weêr grooten,
En brengen dan weêr andren,
En die weêr andren, voort.
Wat zal ik dus beginnen
Met al die minnekiekens!
Want 'k weet, van nu af aan reeds,
't Getal niet te overzien.
|
|