De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 464]
| |
De moerbei:
| |
[pagina 465]
| |
'k Zal u kortlijk laten hooren
Uit de Mingeschiedenis,
Hoe dat ooft, dat eertijds wit was,
Nu zoo zwaar gebloedkleurd is.
Maar, melieve, sluit uw kamer,
Mij, ik bid het, ten gevall':
'k Wil niet, dat een suffende Oudoom
Mijn verhaal belachen zal.
'k Meld het u: gij kunt gevoelen,
Wat er in dat sprookjen steekt;
En uw teedre ziel verstaat me,
Schoon mijn oog alleenig spreekt.
Hoor dan! Maar die lieve handen,
Geef die hier. Wat zijn ze schoon!
'k Moest er dezen kus op drukken.
Nu! misgunt ge mij dat loon?
Zet u hier dan zachtjens neder!
Zoo! en laat die lieve zij'
Tegen dezen boezem rusten.
Wend uw oogjens nu naar mij.
Wij zijn vrij; de deur, gesloten;
Niemand kan ons hier bespiên,
En wat ware 't, zoo eens iemand
U in mijnen arm mocht zien?
Zucht niet, lieve: ik kan dien boezem
Niet aanschouwen als ge zucht.
'k Kan dan net zoo min vertellen,
Als wanneer uw Oudoom kucht.
| |
[pagina 466]
| |
Neen, hou ook die oogen voor u:
'k Zou dat kijken niet weêrstaan.
Als 't verhaal wat raakt aan 't kwijnen,
Zie me dan te met eens aan.
Neen, wie kan, zoo, iets verhalen?
Foei, ge stelt me buiten staat,
Om er iets van voort te brengen,
Als dat lieve hart zoo slaat.
Zus dan! zit wat op mijn kniën! -
Neen, gij zijt me niet te zwaar;
Maar - ik kan het niet verklaren, -
Er is echter toch een maar.
Zit dan naast me. Maar dit handtjen....
Luister! In die groote stad,
Die Semiramis (ge weet wel!)
Aan d' Eufraat gegrondvest had;
(Babel, meen ik) leefde een knaapjen
Van aanzienelijk geslacht;
En een meisjen, van gelijken,
Maar de schoonste in 't land geacht.
Pyramus, zoo hiet de jongling,
Thisbe was de naam der maagd, -
Maar wat doet ge, lieve? Hoor dan;
Gaap niet eer het u mishaagt.
Dezen woonden naast elkander,
En zij liepen, zoo het gaat,
Nu en dan te samen spelen,
In de tuin, en aan de straat,
| |
[pagina 467]
| |
Zoo, als kinders. Met de jaren...
Och, wat doet ge? gaapt ge weêr?
Laat ik in 't vertelsel voortgaan. -
Maar ge klemt mijn hand te zeer.
Nu dan! Met de jaren grooter,
Wiesch hun kennis aan tot min:
Zij gevoelden voor elkander -
Meisjen! hou die zuchtjens in.
Zij gevoelden voor elkander,
Noch onwetend - Lieve, neen!
Laat die wil u meer verhalen;
Ik, niet weêr met u alleen!
|
|