De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijHollands hartenbede.Ga naar voetnoot*ô God, wy hebben het met onze ooren gehoord, onze vaders hebben 't ons verteld. Wy hoorden 't, Heer, van onze Vaderen
Wier bloed ons zuiver stroomt door de aderen,
Wat wondren Uw Almachte hand
Gewrocht heeft in ons Vaderland.
Hoe Gy de ontzachtbre legers velde,
En de overmacht in banden knelde;
Hoe, zee en storm in 't prangendst leed
Zich t' onzer hulp verheffen deedt.
Hoe gy der vaadren hart bezielde,
De trotsche ontwerpen steeds vernielde,
En 't weerloos zwakke staande hieldt,
Waar 't met vertrouwen was bezield.
Hoe Gy door d' arm des weereloozen
De wapenkracht verbraakt des boozen,
En Godvruchts recht Uw zegen schonkt,
Waar 't plichtdoen met geen zelfwaan pronkt.
Wy hoorden 't, en, nog meer! wy zagen
In d' eersten bloeitijd onzer dagen,
Dat voor een hart aan U verknocht,
| |
[pagina 377]
| |
De bede meer dan kracht vermocht.
Dat heel zijn wil U op te geven
De rust, de zoetheid maakt van 't leven
In 't stil betrachten van zijn plicht,
By 't oog op Jezus kruis gericht.
Wy zagen, ja, en ondervonden,
Wat troost er is by Jezus wonden
En hoe de zelfvermetenheid
In 't eind wanhopig wordt beschreid.
Hoe 't geen 't gebed aan 't hart niet heiligt
Voor geenen aanstoot is beveiligd,
Maar, hoe omwald, bemuurd, bedijkt,
Zoo dra Uw adem blaast, bezwijkt.
En echter kunnen we U vergeten,
Terwijl we ons naar den Heiland heeten,
Doch, met verachting van Zijn bloed,
Ons-zelf aanbidden in 't gemoed!
ô God, wat zijn wy? Wy, de loten,
Uit echt Oudhollandsch bloed gesproten?
Wy, 't echte kroost van dat geslacht
Dat ge uit Egyptens diensthuis bracht?
Dat Spaansch Egypten, dat zijn plagen
Verzwarende op 't rechtmatig klagen,
Ons onder 't juk van 't bygeloof
Aan d' afgrond leverde ten roof?
Moest ieder droppel in onze aâren
Daarvan 't geheugen niet bewaren,
En tot den allerlaatsten loot
Herinn'ren uit wat bloed hy sproot;
En hoe de God van allen zegen,
By 't zwaaien van den Oorlogsdegen,
In 't uit moeras gedolven land
En kerk en vrijheid heeft geplant?
Maar ach! wat is van ons geworden
Sints 's afgronds duivlen om ons snorden,
De lucht vervullend door 't geschreeuw
Van wijzer en verlichter eeuw!
Die eeuw van afval en van logen
Die schaamte en eer heeft uitgetogen,
| |
[pagina 378]
| |
aant.En, zwaaiend met de Helbanier,
Geheel de wareld zet in vier;
Den Vorsten op hun zetel dreigend,
Aan 't volk het alvermogen eigent,
En de ordning omkeert van 't Heelal,
Met Godverloochnend juichgeschal;
God-zelf, den Staatsband uitgesloten
Voor Heidnen afgoôn heeft verstoten,
En ijdlen filozofengril
Tot rechter van 't geweten wil.
Ach, albeschouwend Alvermogen,
Zie neder, red ons, uit den hoogen;
Herstel ons Kanaân; ja herstel
En red het uit den muil der Hell'!
1827.
|
|