De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijEen liberaal,
| |
[pagina 320]
| |
Ja, dat ongestadig beest
Met zijn duizend koppen
Is te lang in band geweest,
't Laat zich niet meer foppen.
't Brak nu toom en strikken uit,
't Moet zich-zelf regeeren:
Staan wanneer de sleeper fluit,
Zou het paard onteeren.
Neen, den sleeper nu getoomd;
Ons de zweep in handen!
En de scheepjens voortgestoomd,
Waar 't ook moog belanden.
Waar? dat weten wy niet recht,
Maar dat zal zich vinden,
Mits wy schippersbaas en knecht
Oog en handen binden.
Weg met d'ouderwetschen praat
Van gestelde machten!
Waar de wareld rond van gaat,
Zijn de dommekrachten.
O wat rijk gezegende Eeuw
Die wy thands beleven
Nu het razend volksgeschreeuw
Elk de wet mag geven!
't Strij' met God, Geweten, Eer,
Afgesleten namen!
Foei, dat al bestaat niet meer,
Die moet elk zich schamen!
| |
[pagina 321]
| |
Eenmaal was er heel veel vast
Aan het Landbesturen
Nu kan 't ieder weversgast,
Of - hy vraagt zijn buren.
O verstandig Brittenland!
O verstandig Frankrijk!
Die uw kool in Holland plant,
Maakt het onverganklijk.
Wil die kool in dezen grond
Niet recht welig groeien,
Wel, men zal ze zoo terstond
Met wat bloed besproeien.
Dat beviel de Franschen wel;
Dat deed elk regeeren.
Dat 's een hemel als de hel!
Wie kan meer begeeren!
Domheid, dolheid, razerny,
Eertijds aan de keten,
Geef de wet der maatschappy,
Dat mag zalig heeten.
Dat is 't recht der menschlijkheid,
Daar moet elk voor buigen;
En wie anders denkt of zeit,
't Fransche moordtuig staat bereid
Om hem te overtuigen.
1824.
|
|