De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Aan Nederlands jonglingschap.Ga naar voetnoot*Neen, 't sterven valt niet hard, mijn Vrinden,
Wanneer men 't bloed met glorie stort:
Neen, laat u door geen nevel blinden;
De doodpijl weet het hoofd te vinden,
Alschoon geen kogel om ons snort;
Maar dan is 't zoet, de ziel te ontbinden,
Als 't plicht en eer geöfferd wordt.
De borst, door 't lemmer opgereten,
Gevoelt de pijn der wonde niet,
Wanneer de rust van 't kalm geweten
In 't vredig heldenhart gebiedt.
Maar gruwzaam zijn de slangenbeten
Van die, op 't sterfbed neêrgesmeten,
Zijn Vaderland en plicht verliet.
Ja, God verknocht den vloek aan 't leven
Des bloodaarts, dien het hart verzaakt.
In helsche wroeging zal hy sneven,
Die door een laf en schandlijk beven
Zich trouw- en eedbreuk schuldig maakt.
't Verderf is hy ten roof gegeven,
Daar God voor 't hoofd des braven waakt.
| |
[pagina 202]
| |
Wat zou hem spiets of sabel deeren,
Of moordvuur dat de lucht doorknalt,
't Geen de Englen van zijn schedel weeren,
Schoon hel en wareld samenzweeren,
En alles aan zijn zijde, valt?
Zijn arm alleen kan legers keeren,
Met zevendubblen muur omwald.
ô Jongling, zou uw borst niet gloeien
Op 't buld'ren van den wapentoon?
Het Hollandsch bloed niet eerlijk vloeien,
Maar kiezen slavenjuk en boeien
Voor heldenfaam en lauwerkroon?
Zou 't Oudrenhart zich-zelf verfoeien
Van schaamte voor een laffen zoon?
Neen, nimmer. Nederlandsche knapen!
Uw open voorhoofd bloost van moed;
Het voelt zich voor den roem geschapen;
Met geestdrift grijpt uw hand naar 't wapen,
Gy valt geen Dwingland ooit te voet.
Geen wellust heeft u in doen slapen,
In 't school des weêrspoeds opgevoed.
Uw wiegjen stond op effen vloeren
Noch bloemenschietend klaverveld.
Het waggelde in de krijgsrumoeren,
Uit Frankrijks moordpoel opgeweld;
En werd, voor zijden liefdesnoeren,
(Ach! door 't misleidendst volksvervoeren!)
Met ijzren ketenprang bekneld.
Uw kindschheid zag de welvaart vlieden,
En Hollands aadren leeg getapt:
Het korengraan voor onkruid wieden;
| |
[pagina 203]
| |
't Verraad zijn valsche gaven bieden,
Waar door 't het argloos hart betrapt:
En 't ras van Fransche Spartaciden
Met u vermaag-, verbroederschapt.
Gy sidderde; en de dagen klommen.
Uw jeugd zag hopend om zich rond.
Wat hoordet gy dan stormen grommen?
Wat zaagt gy, dan van rouw verstommen,
Dan snikken, dat het hart verslond?
Gy gruwt? een heir van roovrendrommen
Ontrukt u d' ouderlijken grond.
Men sleept u, om door 't bloed te baden
Voor 't monster dat in tranen weidt;
Te deelen in zijn euveldaden;
Zijn vloeken op uw kruin te laden;
En - welk een loon is u bereid?
Dit, dat ge, door zijn vlucht verraden,
Uw lijken hem ten stroombrug spreidt!
Nooit roept uw hart die tijden weder,
ô Neêrlands langvertreden Jeugd!
Het vloekt den dollen Rechtvertreder.
Dat hart is voor zijn plichten teder,
En vatbaar voor der vaadren deugd:
Op u zien's hemels burgers neder,
En smelten in vernieuwde vreugd.
Welaan, zijt Batavieren, Belgen!
Trekt op waar de eer, de lauwer wacht;
Laat de aard het bloed der monsters zwelgen;
En toont u de afkomst, eedle Telgen,
Van 't allerroemrijkst voorgeslacht!
't Is tijd van wreken, van verdelgen!
Gods almacht wapent u met kracht!
| |
[pagina 204]
| |
Zy gaat de Oranje veldbanieren
Aan 't spits van onze legers voor.
't Zijn Belgen weêr, en Batavieren,
Die 't blinkend oorlogsteeken zwieren,
Herrezen in dien morgengloor!
Oranje en Vrijheid zegevieren!
Die kreet barst aard en heemlen door!
1815.
|
|