De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDe Franschen.Ga naar voetnoot*Europa, kent gy thands de Franken,
Verbasterd Kaïnskroost, uit duivlenzaad geteeld?
Is nog uw oor verkuischt met Frankrijks tooverklanken,
En zwelgt ge nog hun zwijmeldranken,
Terwijl ge u-zelv en God vergeet?
Hun nooddruft is verraad en moorden;
Hun eeden zijn slechts tooverwoorden,
Waar kunst de onnoozelheid op 't rustbed meê besluipt.
Hun lust is bloed, en gruwlenplegen;
Hun God, den opperthroon bestegen,
De Satan, wien de vuist van bloed en zwadder druipt.
Zie, zie hen met laaghartig vleien,
Op nieuw om 's monsters zetel reien,
Uit bloedig bekkeneel en beenders opgerecht!
Op nieuw den duivlenstandaart heffen,
En joelen om het hart te treffen,
Dat nog aan God en deugd, aan eer en braafheid hecht!
Nog gistren kropen de onverlaten
Voor 't wettig recht der kroon, met laf geveinsd ontzag,
En boden 't hart, den arm, van plichtige onderzaten;
En de eed, de kreet van trouw, steeg hooger dan de dag.
De zon duikt naauwlijks; neen, heeft pas in top geblonken,
Of 't Staatsverraad barst uit, en Frankrijk is niet meer.
| |
[pagina 199]
| |
't Is Afgrond, Duivlenrijk; en Frankrijks grond, verzonken:
Het huichlaarsvolk stond op, en wierp het masker neêr.
Zie daar uw werk, Euroop! Des Hemels donder rolde;
Hy stelde 't wrekend zwaard in uw getergde vuist;
De ontzette Dwingland zuizebolde,
Waar, waarom hem den kop, de beenders, niet vergruisd?
De Godsstem vloog door 't zwerk, zy ratelde in de wolken,
En doemde 't heilloos hoofd met heel zijn vloekgespan:
‘Wreekt de Almacht, wreekt u-zelv', aan 't juk ontrukte volken!
Zwaait hier Heur bliksem thands, verpulvert den tyran!’ -
En gy, gy kost dien beul, dien vloek der aarde, sparen?
Riept menschlijkheid, genade, en zachtheid voor hem in?
Helaas! een helgeest-zelf, den boezems ingevaren,
Begoochelde U het hart, vermomd in menschenmin.
Die Satan, die 't geweld zijn werktuig zag ontscheuren,
Drukte, Edelmoedigheid, uw stem, uw tonen uit;
En, hem nog eens 't verderf te ontsleuren,
Was d' Afgrond zegepraal en nieuwgewonnen buit.
Hoe! zoen met d' Afgrond? Christnen, braven,
Gelooft gy dat die ooit op 't Wareldrond bestaat? -
Neen; vijandschap met God, en eeuwig duivlenslaven;
Zie daar de Vreê met hem, die haar verzoenloos haat!
Voorzienigheid, zie neêr! ô laat uw arm hem stuiten!
Straf, bliksem uit het hoogst der heemlen op hem af!
Helaas! geen sterflijke arm volvoert uw raadsbesluiten:
Of siddert van 't besef der gruwlen by hun straf.
Volêind ze! - Of moest ons hart, nog veel te licht bewogen,
Verharden voor een Volk, zoo trouwloos als de Hel?
Hun gruwelaart nog eens uitschittren voor hun oogen,
Op dat men 't Recht aanbidd' van 't dondrend wraakbevel?
Welaan dan! 't is gehard, met dubbel staal gewapend!
Het voedt geen weekheid meer voor 't Vorstenslachtend rot!
En 't schudt die logheid uit, op 's afgronds boorden slapend.
Steeds, waar de plicht beveelt, in wederstand met God.
Ja, heul' de Kannibaal met Koningsmoordenaren,
Van aller Volken bloed op 't voorhoofd overspat!
Wier vuist geen haardsteê duldde, of tempel, of altaren,
| |
[pagina 200]
| |
Die 't niet met euvlen klaauw en omkeerde en vertrad!
Geen zuigling aan de borst die 't niet ten roof bestemde!
Ten roof? Ten moord; ter hell'; ten onherstelbren doem!
Terwijl 't het edel zwaard dat Groote Henrik klemde,
Voor 't moordtuig wisselde, der Ravaillacken roem!
Neen, 't is geen Dwingland slechts, die op hun hoofden trappelt,
En op hun schoudren zweeft, en in hun borst gebiedt,
Zich kroonen zet op 't hoofd, met warelden geappeld,
Met bliksemen gepunt; het is dat monster niet.
Neen, 't zijn des booswichts vloekverwanten,
't Is heel dat duivlennest, dat in zijn dolheid deelt, -
Hem koestert met het hart, zijn moordbanier durft planten; -
't Is 't Godverwaten volk, tot 's aardrijks vloek geteeld; -
't Godlastrend Helgebroed! daar 't in den eedbreuk dartelt,
Door schuiflende addrentong zoo gruwbaar als door 't hart;
Dat, in zijn schandlijk juk, van helsche vreugdstuip spartelt; -
't Is dit, dat God en de aard tot hun verdelging sart!
Verdelging? - Ja, zy is gezworen!
Hun naam verga van de aard met 's aardrijks heerschappy!
Europa, zoo die naam blijft ritslen door uw ooren,
Is 't aardrijk steeds ten roof, en niets op aarde vrij.
1815.
|
|