De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 200]
| |
Kennis.Ga naar voetnoot*Αὔτη δἑ ἐςιν ἡ αὶώνιος ζωὴ, ἴνα γινώσκωσί σε τὀν μόνον ἀληθινὸν Θεὸν, καὶ ὃν ἀπέςειλας Ἰησοῦν Χριςόν. Wat is kennen? wat is weten?
U, u vrage ik 't, ô mijn hart,
Als gy in uw aardsche keten
Wegkrimpt van ondenkbre smart.
Dan, dan voelt gy by 't verdriet
Dat uw Goël leeft en 't ziet;
Maar doorschouwt die waarheid niet.
Weten? - Kan 't verstand bevatten;
't Heeft het oog slechts op te slaan:
't Ziet in God onnoembre schatten;
Maar het hart slechts neemt die aan.
't Hart dat zijn behoefte voelt,
En, hoe 't in dit aardslijk woelt,
Op een hooger leven doelt!
Doch, te kennen! - Ware op aarde
Dit vereenbaar met ons lot!
Had dit leven zulk een waarde! -
Kennen (neen!) behoort aan God.
Wat zijn goedheid heeft vergund
Dat ge op aarde kennen kunt,
Is een slechts ondeelbaar punt.
| |
[pagina 201]
| |
Rust in die geringe kennis;
Strek uw wensch niet verder uit:
Hooger wil waar Godheidschennis
In een nietige aardenkluit.
Dank voor 't geen uw God gedoogt
Dat ge op aarde weten moogt,
Schoon uw ziel op hooger oogt!
Hooger? - Ja, de dag zal schijnen,
Dat uw zichtperk, nu zoo kort,
Dwars door de aardsche dampgordijnen
Voor uw oog verwijderd word'!
Dan ziet ge als het Englenchoor,
In volkomen hemelgloor,
De u verholen schepping door.
Maar wat zegt het toch? Te kennen,
Zoo ge u-zelven hier niet kent?
Wat zijn Englenvleugelpennen,
Zoo men ten verderve rent?
Één te kennen, is het al,
Wat ons hart vervullen zal
By het Hemelsch juichgeschal.
U te kennen, God der Goden,
Die U d' uwen openbaart!
Die wie immer tot U vloden,
In uw vleuglenschuts bewaart.
Gy, Genadige, verleen,
Ja vergun in 't aardsch geween,
Dit in Jezus! dit-alleen!
1829.
|
|