De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 202]
| |
Zangbede.Ga naar voetnoot*Ontfang mijn dank- en jubeltoon,
Gy Geest van Vader en van Zoon,
Die my den engen weg ten eeuwig leven opent!
Gy zijt mijn Leeraar en mijn God!
In U berust ik, zuchtend, hopend,
Aan uw geleide hangt mijn lot,
Aan U, mijn weg door 't aardsche dal,
Aan U, wat van my worden zal.
Van kracht en levenszucht ontbloot,
En prooi van d' onvermijdbren dood,
Hoe zal zich 't zondig hart tot zijn' Verlosser heffen?
Hoe, haken naar zijns Heilands bloed,
Hoe zelfs zijn' eigen nood beseffen,
Zoo Gy niet neêrdaalt in 't gemoed?
Ach! wat niet doembaar is in my,
Gy, Geest der Godheid, schenkt het, Gy!
Gods Zoon had nu zijn werk volwrocht,
Zijn uitverkoornen vrij gekocht,
En was voor 't oog der aard ten hemelthroon gestegen.
Zijn vrienden -, zijn verloste schaar,
Stond eenzaam, siddrend, en verlegen,
En zag hunn' Meester starend naar.
Hy zond U; angst en kommer week,
En Jezus Hemelheersching bleek!
| |
[pagina 203]
| |
Hy zond U dien verlaten stoet,
En met U daalde een nieuwe gloed
En vlamde in 't blakend hart van Jezus bloedgetuigen;
Een liefde die de dood veracht,
En om 't hardnekkigst hart te buigen,
Heldbafte moed en wonderkracht!
Gods oogst wordt talrijk, de arbeid heet:
Gy sterkt den maaier by zijn zweet.
Ge ontsluit hun d' onbespraakten mond,
Die 't Goddelijk genâverbond,
Die Jezus, die zijn leer den volken openbaren.
Daar stort het heir der valsche goôn
In 't midden van hun vloekaltaren
Ter neder voor des Menschen Zoon!
Het Kruis des Middlaars triomfeert,
En 's afgronds weêrstand is verheerd.
Vergeefs verheft zich over de aard
Der Vorsten macht met vuur en zwaard,
Vervolgt, en plascht en baadt in 't bloed van zijn belijdren;
Hun hoop, zoo ongeacht als kleen,
Verwint de duizenden bestrijdren
Door dood en lijdzaamheid alleen.
Hun stem bezwijke in vlam en gloed,
Nog spreekt het stroomend martelbloed.
Als 't licht des bliksems breidt hun woord
Zich tot des aardrijks einden voort;
De nacht der dwaling wijkt, voor 't waarheidslicht verstoven!
En Jood en Heiden bidt Hem aan,
In wien Gods heiligen gelooven!
Voor wien 't Heelal te recht zal staan!
Tot 's stervlings heil, tot 's Hoogsten eer,
Herschept gy de aard door Jezus leer.
| |
[pagina 204]
| |
Gy hebt des Heilands Kerk geplant,
Gy houdt haar door uw kracht in stand;
De Hel moog ze onvermoeid en woedende bestoken,
Ja, aarde en Hemel moog vergaan,
Door geen geweld of tijd verbroken,
Zal ze eeuwig als uw throon bestaan.
Haar grondslag is de onwrikbre Rots:
De Zoon des levendigen Gods.
Wel hem, die zich U overgeeft,
In uw geleide leeft en streeft;
Gy wekt, Gy roept het hart, nog sluimrend in zijn zonden.
Gy maakt het aan zich-zelf bekend,
Gy leert het zien op Jezus wonden
En redding zoeken uit de ellend.
Gy schenkt geloof, gy kweekt het aan,
En voert ons op de Hemelbaan.
In 't doodlijk wareldnet verward,
Verandert Gy 't verdorven hart;
Gy leert het zonde en lust en eigenwil verfoeien.
Gy wederbaart het by den doop;
Gy doet het van de liefde gloeien,
En zich ontsluiten voor de hoop!
En, ô genoegen zonder peil!
Gy vergewist het van zijn heil!
ô Voer ook my, als by de hand,
Naar 't waar en eeuwig Vaderland;
Toon, toon my daar de kroon, voor my ook opgehangen.
Laat my, in Jezus bloed genet,
De zekerheid des heils ontfangen,
En steun en troost my in 't gebed.
ô Geest der Godheid, eeuwig God!
Aan U beveel ik heel mijn lot.
| |
[pagina 205]
| |
Uw woord licht' me op mijn loopbaan voor,
En 'k volg in 't afgebakend spoor,
En schroom de doornen niet, die 't pad des heils moog dragen;
Met ijver strijdend om de kroon,
Wilt Gy mijn zwakheid onderschragen.
Gy Geest van Vader en van Zoon!
Ja, Geest der Godheid, eeuwig God,
Aan U beveel ik heel mijn lot.
Naar Munters Hoogduitsch
[Zonder jaartal.]
|
|