De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 198]
| |
'T Geweten.Ga naar voetnoot*Welzalig, die in leed en lust
De kalmte der Gewetensrust
In 't opzien tot zijn God mag smaken,
En, eens van hart, van ziel en zin,
In d' arm der tedere Echtvriendin,
In vollen zielserkentnis blaken!
Wat is 't, of vijandschap en haat
Den loon zijns arbeids nederslaat,
En 't zaad vertrapt met ijzren zolen;
Die God op wien zijn uitzicht staart,
Heeft voorraadschuren boven de Aard',
Voor 't menschelijk bereik verholen.
Diens ploeg, diens akker, is 't Gebed:
Getrouw aan de Euangeliewet,
Verwacht hy in verzekerd hopen:
Der Hemelenglen vleugelzwang
Bewaakt zijn kruin en dierst belang
En stelt hem 't Hemelvoorhof open.
Geweten, Godstem in 't gemoed
Wier inspraak alle leed vergoedt
Wen Hel en wareld ons vervolgen!
Wie heeft, wie biedt uw dierbaar heil
Voor alle wareldschatten veil,
Welhaast in 's afgronds keel verzwolgen!
| |
[pagina 199]
| |
Rampzalig hy die u verbeurt!
Wat adder dan, die 't hart verscheurt
Met immer onverduurbrer beten!
Ach! schoon ook alles om hem heen
Een hemel te beloven scheen,
De Hel doorblakert hem 't geweten. -
Genieten -? Hemel, wat 's genot!
Genieten, als ten spijt van God,
In boezemscheurend zelfverdoemen -!
Neen, 't zelfvervloekend zielsverwijt
Dat schokkend door de beenders rijt,
Heeft ijzren dorens, maar geen bloemen.
Ach! Heiland! Gy die voor ons leedt,
En de uwen niet in ramp vergeet,
Bewaar - herstel ons 't rein gewisse!
Ach! allen voelen wy 't besmet;
Maar hoor en deel in ons gebed,
Eer 't stervensuur ons lot beslisse.
Uw bloed, een droppel van uw zweet,
Dat ge uit genade vlieten deed,
Benette ons, zwakke stervelingen!
Wees Gy onze onschuld; Gy, ons loon;
En mogen we eenmaal voor Uw throon
Den dank voor Uw verlossing zingen!
Den 20 van Bloeimaand 1829.
|
|