De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
De oude Christengroet, op den eersten dag der week,
| |
[pagina 186]
| |
A.
Verloste rij,
Kom, nader vrij;
A.B.
Aan 't opgeborste graf!
A.B.D.
In 't opgeborste graf
Lei Hy de banden af:
C.
De banden waar de dood
Zijn aardschen prooi in sloot.
A.
De dood is overmand.
B.
Haar zetel ligt in 't zand.
C.
Haar peesboog ligt ontwricht
By de, eer zoo schrikbre, vlijm van haar gebroken schicht!
A.
En 't sterven werd gewin.
Thands sluimren we, ô wat heil, ten beter leven in.
Choor.
Wat heil! wat heil! wat heil!
Ten beter leven in!
B.
Drup, Godlijk offerbloed!
Bevochtig ons gemoed!
A.
En levensadem, daal
Bij 's levens zonnestraal
A.B.
In 't U geopend hart;
A.B.C.
En klief het neevlig zwart.
A.B.C.D.
Ja, breek, ô zon des heils, breck door,
Choor.
In vollen middaggloor!
A.B.C.
En trek der zielen dank
Uit boezems, zwak en krank!
A.B.
Beziel der harpen toon,
C.D.
En voer hem voor den throon
Van Gods en 's menschen Zoon:
A.B.C.D.
Den borg die onzen schuld voldeed,
Met Goddelijken glans aan 's Vaders zij' bekleed.
Choor.
En wien 't verschrikt heelal
Als rechter, heer en god, als god erkennen zal!
En Gy, verschijn ô Heer,
En stort voor de eeuwigheid den throon des Satans neêr!
| |
[pagina 187]
| |
Choor.
Den vader, zoon, en geest zij onverganklijke eer!
En gy, wees met ons, heer!
IMMANUEL!
Gy, Redder, Gy Bevrijder,
Verwinnende bestrijder
Van Dood en Hel.
[1829.]
|
|