De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijGods beloftenis vervuld.Ga naar voetnoot*
Jrs. LIX. 20.
De bloem valt af, het gras verdort,
Het dichte woud ontbladert,
Als de adem van den stormwind snort
En Winters voorbô nadert.
Maar, welkt de boom, verdroogt het gras,
Ook wy, wy worden stof en asch,
Tot 's aardrijks mest vergaderd.
Niets is bestand dan 't Godlijk woord!
Dit, eeuwig onbezweken,
Bestaat wanneer geen zon meer gloort,
Geen uchtend aan zal breken.
Kom, Zion, zie uw heil vervuld!
Een uchtend die de kim verguldt,
En nimmer zal verbleeken!
De Heer verscheen in mogendheid;
Gaat, gaat den blijmaar hooren!
Verkondt het, die zijn kudde weidt!
Verheft Hem, zangrenchoren!
Verheft uw stem, ô Judaas stam:
De Heer. de God der sterkte, kwam;
Een kind is ons geboren!
| |
[pagina 179]
| |
Het kind, de Zoon, zoo lang beloofd,
Des Vaders welbehagen! -
Maar ach! de doren kwetst dat hoofd,
Die 's warelds kroon moet dragen.
Het bloed gudst by zijn leden af,
Hy lijdt, en wordt de prooi van 't graf,
In 't bloeien van zijn dagen! -
Hy sterft, getrouwe Christen, ja;
Maar 't is voor Onze schulden.
Op 't bloedverzwelgend Golgotha
Wil Hy de vloekstraf dulden.
Zijn wonden drupplen u op 't hart,
(En gy herademt door heur smart,)
Die 's Hoogsten Recht vervulden.
Gevallen menschdom, juicht en weent!
Barst uit in Jubelzangen!
Met God bevredigd en hereend,
Is de onschuld weêr ontfangen.
Gy rijst, en, grooter door uw val,
Verheft ge u by der Englen tal,
Wie leed noch zonden prangen.
Hy strekt zich uit, en smaakt den dood
Voor 't schendig overtreden,
En heeft voor elk' natuurgenoot
De doemwraak afgebeden;
Gods bliksemende toornegloed
Dooft uit in dit onnoozel bloed,
Dat bad van zaligheden!
Daar staan wy (hoe met schuld besmet,)
Gereinigd van de zonden,
Ontschuldigd voor den eisch der Wet,
Gewasschen in Zijn wonden.
Hy heeft de poort des Doods verkracht,
Den hemel ons te rug gebracht,
De macht der Hel gebonden.
| |
[pagina 180]
| |
Bedrukten! waarom dan bezwaard?
Wat laat ge 't hoofd dus hangen?
Te meerder heil is hem bewaard
Wien last en zorgen prangen.
Onzondigen, u roept Hy niet,
Voor ons is 't dat de heilstroom vliet
By tranen op de wangen.
ô Danken wy in 't stil gemoed
Zoo 't zelfverwijt mocht knagen:
Hy-zelf heeft onze schuld geboet,
Hy, onze straf gedragen!
ô Hooren wy gerust in Hem
De zielbevredigende stem:
‘Koomt tot my, al wie klagen.’
Ja, stervling, ja, zie vrolijk op
In zielverheffend hopen!
De Satan, met verkneusden kop,
Met eigen bloed bedropen,
Ligt voor de voeten neêrgeveld
Van d' onverwonnen Oorlogsheld!
De Hemel ging u open!
Hoor de Englen in het eeuwig licht
Het blij triomflied zingen:
‘Aan God zij de eer en dank gericht!
Genâ, den stervelingen!’
Genade, ja, en heilherstel
Aan 't uitverkoren Israël
Door aller eeuwen kringen!
[1829.]
|
|