De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
IJdelheid.Ga naar voetnoot*Want mijne dagen zijn vergaan als rook.
Psalm CII.
Als rook vergaat het menschlijk leven,
Als rook, door d' adem van den wind
In luchtgewemel weggedreven;
Als damp, uit aardschen slijk geheven,
Maar dien het oogenblik verslindt.
Waarheen, waar moogt gy henenvlieten,
ô Dagen van de onnoozle jeugd,
Met ijdlen, valschen waan, en smakelooze vreugd;
Met nuttelooze zorg, bedriegbre schijnverschieten,
Waarin zich 't mijmrend hart als in een droom verheugt?
Mijn ziel, wat zocht ge, wat beloofdet ge u van de aarde
In 't tuimlen door dees enge kring? -
Eene onbestaanbre toovergaarde,
Waar 't al van schimverschijnsels waarde,
Slechts enkle luchtverheveling!
Wat greept ge bloessems die verstoven
Als de adem van den wind dat lustprieel doorwoei,
Doch waar ge u vrucht van dorst beloven?
Ach, schijnbre Hesperiden-hoven,
Verleidend door een ijdlen bloei!
| |
[pagina 168]
| |
Daar staan zy, en verlokken de oogen
Door kleuren, trekken 't hart door balsemgeuren aan: -
Een oogenblik, en 't is vervlogen,
Al wat uw ziel hield opgetogen,
In donkre nevelen vergaan!
Neen, zoek op 't nietig hier beneden,
Geen wezendheid; maar waan, bedrieglijk schijngelaat.
Gy grijpt; doch, aan uw arm ontgleden,
Omvat ge de ijdle nietigheden
Van 't lichaamlooze momgewaad.
In hooger oord, verheevner kringen,
Waar Waarheid zich 't gezicht niet valsch omsluierd biedt,
Maar, zoo haar 't oog der hemelingen
By 't juichend Halleluiazingen
In 't nevellooze daglicht ziet: -
Daar, daar-alleen, ja daar is 't leven,
Daar, 's levens adem en genot;
Daar, van den Geestenstoet omzweven,
Die de Almacht dank en glorie geven
By de algenoegzaamheid van God!
1828.
|
|