De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
Verzoening.Ga naar voetnoot*Zegen, zegen, driewerf zegen,
Zegen honderdduizendwerf,
Wien verzoening is verkregen
Van zijn schuld en zielbederf!
Die voor zijne onheelbre wonden
Dien Geneesheer heeft gevonden
Die en lijf en ziel herstelt,
En, hoe 't weeke lichaam huivert,
't Snood bezoedeld harte zuivert
Van het zwadder waar 't van zwelt!
De adderwond in 't hart te dragen,
Met het gistend gift in 't bloed,
Dat een nest van Helsche plagen
Uit des levens welbron voedt -!
Ach wat jammer, welk een lijden
Waar geen heeling van bevrijden,
Waar geen zorg voor baten mag!
Daar een nimmer eindend sneven
Aan het aanzijn plaats zal geven
Van één pijnigenden dag!
ô Hoe pijnt en smart die wonde!
Hoe verscheurt zy 't krank gemoed.
Addrenbroeinest van de zonde.
Door geen eeuwig leed geboet!
Die geen duizend offerstieren,
| |
[pagina 164]
| |
Die geen walm van wierookvieren,
Uit kan delgen of vergoedt,
Maar die, ziel- en lijfverteerend,
God en menschlijkheid ontëerend,
Been en beendermerg doorwroet!
Jezus! ach, uw heilige oogen
Zagen 't wee met deernis aan,
En uw Godlijk mededoogen
Plengde hier geen ijdle traan.
Neen, Uw bloed, Uw bloed moest vloeien,
Moest dees schuldige aard besproeien,
't Wederbarstig kroost ten zoen:
Niets, dan de ijss'lijkste aller plagen
Voor den doemeling te dragen,
Kon voor onze schuld voldoen.
Ach! gewillig boodt Ge uw leden,
Druipende van 't bloedig zweet,
Aan de last van gruwzaamheden
Die de Hel ontzetten deed.
Ja, laat duizenden van eeuwen
Wraak en straf en doemnis schreeuwen
Voor des afvals gruwelschuld;
Vlekloos offer voor de snoodheid,
Als verworpling by Uw grootheid,
Hebt Ge in U den doem vervuld.
Gy, uw vlekkelooze leden
Met Uw druipend bloed bevlekt,
Voor ons vloekbaar overtreden
Aan het kruishout uitgestrekt.
Gy, ô bron van 't eeuwig leven,
U aan 't graf ten prooi gegeven,
En de Helsche pijn gesmaakt;
Ja, van God, God-zelf, verlaten,
Wederstrevers die U haten
Zalig door Uw leed gemaakt.
| |
[pagina 165]
| |
Juich, ô stervling! juich, verzoende!
Juich, de pijl des Doods brak af:
Jezus, voor Uw schuld voldoende,
Rukte 't zegel van het graf.
Jezus, uit den dood verheven,
Is de waarborg van uw leven,
Borgtocht van uw heilgenot.
Treed dan blij' het sterfuur tegen;
't Is vervulling van den zegen:
Uw Verlosser, ja, is god.
1828.
|
|