De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
Genade in zoen.Ga naar voetnoot*Niet in vleeschehjke wijsheid, maar in de genade Gods. Genade is 't, wat Gods hand den stervling toe laat vlieten,
Genade, en onverdiend, die ze in zijn harte legt,
Genade is 't, dat zijn hart die gaven mag genieten;
Genade, op wie dat hart noch aanspraak heeft noch recht!
We erkennen 't. Klompen klei, misvormde doemelingen,
Verachtlijk slijkgebroed, verachtbrer door de schuld;
Wier brein van hoogmoed zwelt; wier hart, van lasteringen,
Wier bloed- en adem-zelf van zonden is vervuld.
Wy, billijk door de wraak in 't stof vertreden wormen,
Wat loon verdienen wy, slechts nutloos slavenrot?
Wy iets verdienen -? op Uw goedheên aanspraak vormen,
Als ware er iets in ons onstraflijk, Heilig God!
Wat dolheid! - Welk een wil, of poging, wat bedenken,
Wat werking van de ziel, die onzen klomp bestiert,
Woont in ons, die Uwe eer, Uw Hoogheid niet zou krenken,
Zoo ze in 't gestrenge recht door U geoordeeld wierd?
Vervallen uit zijn stand, onvatbaar voor herstelling,
En ieder oogwenk meer verpestende in 't verval,
Wat wacht de onzalige van 's wrekers oordeelvelling?
Waar schuilt hy 't schuldig hoofd als 't vonnis daavren zal?
Onredbre, ken uw staat, beproef u-zelf, en sidder!
Wat ijslijks haalt er by een straffende eeuwigheid!
Rechtvaardigheid kent in haar uitspraak geen verbidder,
Noch neemt verschooning aan, hoe de onderworpling pleit.
Neen zoek, wie voor uw schuld de doemensstraf wil lijden,
Die in uw plaats de wraak, 't geschonden recht, voldoet:
| |
[pagina 141]
| |
Die borg is 't, die alleen den schuldnaar kan bevrijden;
Vlieg dien in d' open arm, en stort u aan zijn voet!
Maar wie verduurt, wie draagt den last van al uw zonden?
Wie 't pletterend gewicht der Godswraak die u wacht?
Wie wierd door 't toornevuur der Almacht niet verslonden,
Op wien de vloekspraak woog van Adams nageslacht!
Geen mensch, geen Engel, geen der Geesten uit den hoogen,
Neen, God-zelf in zijn Zoon neemt onze menschheid aan.
Hy, door de ontferming tot wat redloos viel, bewogen,
Wil als verlichaamd mensch, de doemnis ondergaan.
ô Diepte, ô wonder, nooit begrijplijk of doorgrondbaar!
God lijden! God' ten zoen, den mensch tot redding! - Ja!
Ons tot rechtvaardiging leed Jezus-zelf als zondaar;
Geen andre zoen dan die, noch andre Heilgenà!
1827.
|
|