De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 111]
| |
Vertroosting.Ga naar voetnoot*Ps. CIII, 13.
Op hagelblanke duivenschachten
Maar zwang en vleuglenslag van stouten Aadlaars vlucht,
En sneller dan het licht, dan zielzucht of gedachten,
Daalt met de Hemeltroost van die in 't leed versmachten
Gods Engel van omhoog door etherstroom en lucht.
Ja, God verlaat in 't leed geen droeven
Die tot Hem opzien, neen.
Hy weet wat geest en stof behoeven
En ziet, by 't Vaderlijk beproeven,
Op 't kinderlijk geween.
Zucht, stervling, zend uw boezemsnikken
Te Hemwaart als gy lijdt, maar met betrouwend hart.
In d' aanblik tot Hem op, ligt balsemend verkwikken:
Hy laat in engen prang het vonkjen niet verstikken:
Uw Vader, stervling (neen!) uw Vader ziet uw smart.
Al laagt ge in 's afgronds nacht gebonden,
Hy is, wie smeekt, naby.
Uw waarborg is in Jezus wonden:
Hy die de dood leed voor uw zonden,
Staat, redder, aan uw zij'.
Een moeder sluite in klemmende armen
Den zuigling, uit haar borst met eigen bloed gezoogd;
Nog teedrer is voor u zijn Goddelijk erbarmen,
Nog teedrer hoort en heelt en schiet Hy toe op 't kermen
Van die, niet rond langs de aard, maar op zijn bystand, oogt.
| |
[pagina 112]
| |
Hy heeft uw zondestraf gedragen
U van den vloek bevrijd;
En wat, wat zijn deze aardsche plagen
Dan lichte Vaderlijke slagen
Waar liefde meê kastijdt?
Neen, klaag, neen, kerm niet ongeduldig:
De laafniskelk der troost is in zijn hand gereed.
Zie wat Hy torschte om ons, ons schuldige! en - onschuldig:
Vraag, of uw weeldrig hart Hem als uw Heiland huldig',
En eer weldadigheid in 't u beschoren leed.
Ach, alles strekt aan zijn verlosten
Tot heil, tot zaligheid;
En 't schijne ons ijdle vreugd te kosten,
D' in 't nietig rag der aard gedoschten
Is 't Hemelkleed bereid.
Schouw opwaart, zie den Hemel open,
ô Lijder! 't oog van 't hart dring' zwerk en nevels door!
Zie deze uw leemen hut, en zonder afschrik, sloopen;
Leef in geen aardsch genot, maar in verzekerd hopen.
Hy die ons plaats bereidt, ging zijn getrouwen voor.
Neen, 't lijden dat wy hier gedogen,
Dat oogvol zielverdriets,
Is, by al 't geen wy wachten mogen,
Slechts rook, die, trekt ze een traan uit de oogen,
Niets meerder is dan niets.
1827.
|
|