De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
Genade.Ga naar voetnoot*
Psalm, XXXII.
Welzalig hy wiens ongerechtigheden
Gy, Godheid, door genade erbarmend overdekt!
Welzalig, wien zijn schuld, zijn daaglijks overtreden
Voor Uw rechtvaardigheid tot geen verwerping strekt!
Wiens ziel zich door geen trots noch zelfbedrog laat vleien,
Noch huichelt voor Uw oog, als kon ze ook U misleien!
'k Was neêrgedrukt en zweeg by 't klemmen van mijn last,
't Gebeente schokte me, en mijn boezem brulde in 't lijden;
Uw hand had me al het leed des afgronds opgetast,
En 'k had met Wanhoop, Hel, en eigen hart te strijden;
Het levenssap droogde in mijne aadren uit,
En de afgetobde borst vond adem noch geluid.
Maar 't hart ontwaakte in 't eind, ontblootte U al mijn zonden;
Beleed ze U en smolt weg in heeten tranenstroom.
Gy ziet ons in 't gemoed, hoe zorglijk ook omwonden;
Die tot zijn Vader vliedt, weêrhoudt hem angst of schroom?
Waar vond hy toevlucht dan in de armen
Steeds uitgestrekt naar 't kind in Vaderlijk erbarmen.
Hield wroeging my te rug, zy-zelv dreef me eindlijk aan:
Ik dorste en hongerde naar troost en lafenisse
By 't nimmer rustend en niet meer weêrstaanlijk slaan
Van 't onbevredigbaar en overtuigd gewisse.
Ik opende U mijn hart, en Gy ô Heer, vergaaft,
En drenkte me uit de bron die met Genade laaft.
| |
[pagina 107]
| |
Hier, hierom zal U elk die U erkent, verheffen.
Wie tot U vlied' in 't uur van Uwe Heilgenâ,
Geen Oceaan van ramp zal Uw verlosten treffen,
Hoe hoog zijn hoogste vloed ook ga.
Gy, waar Uw toorn ontbrandt, ontzachbre gruwelwreker,
Zijt rots en toevlucht, voor Uw gunstgenooten zeker.
Mijn ziel schept lucht by U, Verlosser, uit heur prang:
'k Schuil in Uw vleugelen beveiligd.
Gy hebt me omringd met heil- en feest- en dankgezang,
U stroomende uit een hart dat zich Uw eerdienst heiligt.
Juicht met my, juicht, en zingt Hem lof,
Gy Englen uit het Hemelhof!
Komt, hoort my, hoort my, stervelingen:
Weest niet als 't muildier 't geen geen kennis viel ten deel,
Of 't ongestuime ros, door bit en toom te dwingen,
Opdat het niet ontspringe of wegholle in 't gareel!
Oneindig is de ramp van die hun God verzaken;
Maar wie op Hem betrouwt, dien zal zijn oog bewaken.
Verblijdt, verblijdt u in den Heer,
Rechtvaardigen, bekend met zijn beloftenissen!
Geeft, Aard en Hemel, geeft Hem eer:
Hy zal in 't heiligst recht naar zijn genâ beslissen.
Oprechte harten, zingt! heft zegepsalmen aan:
Zijn hand stort rozen uit op 's warelds doornenbaan.
1827.
|
|