De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
Godloochening.Ga naar voetnoot*
Psalm XIV.ba
Ja zeg vrij, dwaas, afschuwlijk rot
Dat, naar uw valsche lust, op 't pad des onrechts wandelt,
Hoogmoedig roemt, maar laag, den mensch onwaardig, handelt,
‘Daar is geen God.’
Neem 't aardrijk in, verwoest, verderf!
Praal op uw schitterdosch! vervul het ruim der wolken
Met de ongerechtigheid der onderaardsche kolken,
En juich, en sterf!
Hy, God! ziet van zijn zetel neêr.
Zijn oog aanschouwt door 't zwerk der uitgespannen hemelen
Der Volken woest gedruis in 't door elkander wemelen:
Hy, aller Heer!
Zijn toorn verhit ter wraak, en broeit.
Wat woelt, wat doolt ge in 't wild, wat dwarrelt ge, ô verblinden?
Wat hongert ge als om brood, naar bloed- en mergverslinden?
Het vuur ontgloeit.
Één oogenblik, en 't vliegt in vlam,
De schrik omvangt u 't hart op dartle tafelbedden,
Op zwaan- en eiderpeul! Daar is! daar is geen redden;
Het wraakuur kwam.
| |
[pagina 96]
| |
Ja, hoont, beschaamt wier troost Hy is,
Die, kruipende in het stof, tot Hem om uitkomst smeeken!
Uw kracht, vermectlen, zinkt; uw glorie is bezweken,
Uw val, gewis.
1827.
|
|