De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
IJdele waakzaamheid.Ga naar voetnoot*Inclusam Danaën turris ahenea,
Robustaeque fores, et vigilum canum
Tristes excubiae munierant. -
Horatius.
Vergeefsch is 't, in de koopren toren
Door ijzren deuren en een stoet
Van wachters, razende en verwoed,
Met luistrend opgesteken ooren,
In boeigerammel, nooit geslaakt,
De onnoozle Danaë bewaakt!
Vergeefsch, met duizend grendelsloten
En tralievensters, hageldicht,
Ja, ondoordringbaar voor het licht,
De morgenzon voor 't hoofd gestooten,
Als, vrolijk rijzende uit heur kil,
Haar oog in 't moordhol boren wil.
Zoo 't goud door wachters, muur, of daken,
Zoo 't minste glimpjen van den dag
Geen toe-, geen doorgang vinden mag,
En deur of gondel nooit mag kraken,
't Verderf welt op in 't boos gemoed,
Ontwikkelt, breidt zich uit door 't bloed,
En vruchtloos wacht men van de Reden
't Genoeg vermogend tegengift
Voor 't bruischend gisten van de drift,
En schrijft zich wetten voor der zeden,
Als waar 't een uiterlijk gedrag
Waardoor men 't harte zuivren mag.
Neen, de arme ziel, verpest van binnen,
Verheel' zich 't kwaad of hou 't omhuld,
Verstikk' 't en schouw zich vrij van schuld;
| |
[pagina 73]
| |
Zy zal dus de onschuld niet herwinnen.
De kwaal die ze in den boezem draagt,
En die aan 's levens ader knaagt,
Is door geen wijsheid uit te rukken.
Geen menschenschuwe Anachoreet
Ontvlood ze in 't boetend hairenkleed,
Met al wat streelde te onderdrukken.
Hy bleef 't verdorven menschenzaad,
Vervuld van onuitroeibaar kwaad.
ô God, om niet is al ons pogen,
Gesproten uit een ijdlen trots.
Neen, maak ons van ons-zelven los.
Verfoeilijk in onze eigen oogen,
Verpest door merg en ingewand,
Onredbaar dan door Uwe hand,
Herschep ons dit verkankerd harte,
Onvatbaar voor 't besef van goed!
Ja, wasch ons rein in 's Heilands bloe
By 't diepst gevoel der zondesmarte;
En, 't zij gewoel of kluiznaars cel,
In dit genot is me alles wel.
1827.
|
|