De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijArion.Ga naar voetnoot*- Tergo Delphina recurvo
Se memorant oneri supposuisse novo.
Ovidius.
Aan de hand des Moords ontkomen
In de stroomen
Op den duikenden dolfijn,
Zonder by 't gegrim der baren
Levenbergend strand te ontwaren,
Klinken eens Arions snaren,
Onberoerd by doodsgevaren,
Zorgloos wat zijn graf moog zijn.
Met een angstig hartbeklemmen
Zien wy 't zwemmen
Van dat zeedier met zijn vracht; -
Doch bestaat ons aller leven
In een min onzeker zweven,
Of van min gevaars omgeven
Dat de harten moet doen beven?
Min bedreigd van storm en nacht?
| |
[pagina 50]
| |
Allen zwieren wy op golven,
Half bedolven
Van onoverzienbre zee,
Ongewis van de oogenblikken
Dat ons 't licht nog mag verkwikken,
Eer de baren ons verstikken,
Of het drijvend hout verwrikken
Dat zoo licht aan d' arm ontgleê.
Echter prijken we, als verheven
Op de steven
Van een nimmer sloopbre boot
Wie geen golfslag kan verslinden,
En verzekerd van de winden
Die de blijde ree' doen vinden,
Of men ze in een net mocht binden,
Dat er nooit een aan ontschoot! -
Neen, niets zeker in dit leven!
Alle zweven,
Alle drijven we op den vloed.
Drijven; maar op gods genade:
Hy slaat ieder golfslag gade,
Koomt wie zinken mocht, te stade,
Hy die nooit de zucht versmaadde
Van 't aan Hem verkleefd gemoed!
Waar, waar zouden wy voor schroomen?
't Stormbetoomen,
't Golfbedwang, is in Zijn hand.
Ja, laat ook ons speeltuig klinken,
Waar Zijn licht ons toe mag blinken!
Neen, daar is geen nood van zinken;
Veilig, zeker voor 't verdrinken,
Voert Zijn stroom naar 't Vaderland.
1827.
|
|