De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
Rust.Ga naar voetnoot*Δεῦτε πρός με - κἀγὼ ἀναπαύσω ὑμᾶς. Waar, waarom, hoogstgenadig God,
Weêrzet zich mijn gemoed,
Weêrstreef ik Uw Voorzienigheid,
Zoo eeuwig-wijs en goed?
Ik weet, mijn ziel is overtuigd,
Dat in mijn eigen hart
De jammerlijke bronaâr ligt
Van alle levenssmart;
En (tegen eigen zelfgevoel
En overtuiging aan,)
Wil uit het duister dal des doods
Het zonlicht op doen gaan! -
Geen honig, neen, uit alsemstruik!
Geen blijde druiventros
Die 't dorre hart verfrisschen mag,
Uit heesters van de rots!
Bewondre wie of wil of kan,
Het oogbeguichlend schoon,
't Geen in 't verganklijk schepsel blinkt; -
't Geen kunstvlijt spreidt ten toon! -
| |
[pagina 37]
| |
Vermaak hen rijkdom, overvloed,
En al de lust der Aard!
Ja, wat ooit zintuig streelen mag,
In één genot vergaârd!
't Vliegt alles weg als nietig stof
Dat op de winden drijft;
't Is al, een korte nachtwaaks droom
Waar zelfs geen spoor van blijft.
't Voorleedne heeft geen vat voor ons,
En 't werklijk, wat het zij,
Hoe ongeduldig ook verwacht,
Is in een wenk voorby.
Ach, eens voorbygegaan, is 't niets,
Dat voorwerp van verlangst!
En tot verkrijging van dat niets
Was 't hart zoo lang beangst.
Ga, dwaas, sprei netten voor den wind,
En vang de leêge lucht!
Jaag op den grond uw schaduw na,
Die altijd vóór u vlucht!
Neen; 't geen niet afhangt van uw wil,
Hecht daar uw hart niet aan;
Maar zoek wat niets u rooven kan,
Wat nooit u kan ontgaan.
Wat geeft al 's aardrijks overvloed
Den stervling troost of baat.
Zoo, na een duimbreed levensduur
Zijn ziel verloren gaat?
| |
[pagina 38]
| |
Neen, wijzer hy, die 's levens stroom
Door vruchtbare akkers leidt,
En in de oprechte vrees voor God
Zijn pad met weldaân spreidt!
ô Wenscht gy in dit aardsch verblijf
Een onverzuurbren smaak
Van 't ons hier toegelegd geluk,
Een wezendlijk vermaak;
Ban alle vrees en zorgen uit,
Bepaal uw wensch alleen
By 't geen in uw vermogen staat,
En 't voorschrift van de reên.
Zoo drift of roekelooze zucht
Haar wet te buiten streeft,
Ach, onrust, jammer, wrevel, pijn,
Is al wat gy beleeft.
Maar zoekt gy voor 't steeds woelziek hart
Volkomen zielenvreê,
Zoek Christus! Christus, ons gekruisd,
Brengt alle zielslust meê.
Hoe zalig, ach! hoe zalig hy
Die tot dit heil geraakt:
Heil, dat alle andre vreugd op aard
Tot laffe walging maakt!
Die gadert honig van de rots,
Perst balsem uit den steen,
En sluit in 't hart een dierbrer schat
Dan ooit de zon bescheen.
| |
[pagina 39]
| |
Ja, zalig die dees parel wint
Van onwaardeerbren prijs!
Deze aard, van niets dan doornen vol,
Is hem een paradijs.
Florentius Volusenus latijn vrij gevolgd.
1827.
|
|