De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Simeon.Ga naar voetnoot*Ὅτι εἵδον οί ὀφθαλμοί μου τὸ σωτήριόν σου. Uit maagdelijke moederarmen,
als eerstgeboren, God' gewijd,
Wordt Gy Uw' Vader opgedragen,
die één met Uwen Vader zijt!
Gy, hoop van Jacobs stamgenooten,
Ja Gy, uit Davids heup gesproten,
Wiens offer ons bevrijden moet:
Gy, zorg en Vorst der Englenchoren,
Als mensch, der sterflijkheid geboren,
Wordt vrijgekocht door tortelbloed!
Ja, Gy moest alle wet vervullen,
Gy, die de wet ontbinden gaat.
Gy Isrels hoop, de lang beloofde,
Gy, 't toegewijde vrouwenzaad,
U ziet de Grijzaart zat van dagen,
(U, die ons aller schuld zult dragen,)
En galmt de heilvertroosting uit:
‘Ik mocht Uw zaligheid aanschouwen,
Wat zou my nu op de aarde houen;
'k Omving de ontloken Davidsspruit!
‘Laat, Heer, my thands in vreê verscheiden:
wat zoude ik na dit uur op de aard?
Wat zoude ik 't vlijmend zwaard zien blinken
dat haast door 't hart der moeder vaart?
Reeds zie ik 't licht der heilzon rijzen,
| |
[pagina 25]
| |
Den volken 't pad des levens wijzen,
En voeren ze in het spoor Zijns bloeds
U toe, ô Vader van den zegen!
Verzoening door dat bloed verkregen
Verheft nu 't graf tot zegekoets.’
Zoo spreekt hy. Neen; maar, door zijn lippen,
de Geest der Waarheid uit zijn borst.
Die ademt in orakelspreuken
terwijl zijn arm het Wichtjen torscht.
Hy sprak, en God verhoort zijn bede;
Zijn boezem juicht, hy gaat in Vrede,
En smelt in daauwende avonddrop;
De Zaligheid ontsluit haar kringen,
Tot nog bedekt voor stervelingen,
En neemt hem in verrukking op.
1827.
|
|