De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 459]
| |
Berusting in God.Ga naar voetnoot*Ηᾶσαν τήν μέριμναν ὑμῶν ἐπιῤῥίψαντες ἐπ᾽ αἰτὸν, ὅτι ἀυτῷ μέλει περὶ ὑμῶν. Petr. V. 7. Hy die Gods almacht laat regeeren,
En altijd opwaarts tot Hem ziet,
Dien treft geen wanhoop by 't ontberen,
Geen ongeduld in 't zielsverdriet.
Die alles aan zijn God vertrouwt,
Heeft op geen losse slib gebouwd.
Wat baten ons benaauwde zorgen?
Wat helpt gezucht of jammerklacht?
Wat, 's avonds siddren voor den morgen,
En 's uchtends beven voor de nacht?
Ons lijden in den prang van nood
Wordt door die zelfangst slechts vergroot.
Neen, stervling, leer der Almacht zwijgen;
Berust in wat ze onthoudt of geeft:
Des Hemels troost zal op u zijgen,
God weet wat ieder noodig heeft.
Hy die de zijnen gade slaat,
Geeft nooit te weinig, nooit te laat.
Hy kent het tijdstip van beproeven,
Van 't hart te ontdekken in zijn grond;
Hy 't uur van 't troosten na 't bedroeven,
Van 't zalven der geslagen wond.
Hy koomt en zegent onverwacht,
En schept het licht uit middernacht.
| |
[pagina 460]
| |
Geloof niet als de rampen klimmen,
Dat ooit uw Vader u vergat;
Of trotsaarts die u tegengrimmen,
Gelukkig zijn in d' aardschen schat.
Verwacht, en beid den morgengloed
Die 's Hoogsten raad ontdekken moet!
Wat kost het God, om op te heffen
In pracht of eer of levens lust?
Wat, met den bliksemslag te treffen
Die op de koets der weelde rust?
't Is God, de wonderdoende God,
Wiens wenk den zwaai bestuurt van 't lot.
Onwraakbaar zijn des Hoogsten daden;
Gy, stervling, blind voor 't Godlijk licht.
Hy zal geen needrigheid versmaden
Die 't oog op zijn genade richt.
Zie, Christen, op zijn vaderhand,
Gy hebt zijn woord tot onderpand.
Bid, dank, en loof den Heer der Heeren,
En buig gy neêr zoo 't juk verzwaart:
Zijn zegen zal zich te uwaart keeren,
Die zijn beloftenis bewaart.
Wie zich op hem-alleen verlaat,
Dien treffe 't vrij, hem deert geen kwaad!
1826.
|
|