De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 456]
| |
Verbreiding des christendoms.Ga naar voetnoot*Jesaia. LX, 3. a[regelnummer]
Breid uit het Rijk van Uw Genade,
ô God, naar Uw verzeekrend woord,
En zweve Uw Geest van oord tot oord,
Zoo verr' zich 't aardsche strand in blaauwe golven bade,
Zoo verr' een zonnestraal door 't neevlig duister boort.
b[regelnummer]
Ja, heff' men in de ontstoken zanden
Waar 't middagvuur 't gebeent' doorgloeit,
De wind de dorstende akkers schroeit,
De in reinigenden doop gewasschen hart- en handen,
Uit Sions heiligdom met hemeldaauw besproeid!
c[regelnummer]
Drop zielenlavende uchtendregen
In elke U opgeheven borst;
Ontsteek ze in heil- en levensdorst,
En hoor' de onmachtige, in den zondeslaap gezegen,
De blijde Heilbazuin van 's aardrijks Vredevorst!
d[regelnummer]
Ja, daag, waar in hun halfjaarsnachten
Van storm en winterbeer begrimd,
Waar 't ijsgebergt' ten hemel klimt,
Het Euangelielicht voor nieuwe volksgeslachten,
't Genadelicht van zoen dat in het hart ontglimt!
| |
[pagina 457]
| |
e[regelnummer]
Ja, moog verstokte Jood en Heiden
Voor de oogst verzameld tot één schaar,
U kennen als de Alzegenaar,
Verlosser van Uw volk, en 't zeegrijk uur verbeiden
Van Uwe wederkomst in 't heilig Sabbathjaar!
f[regelnummer]
Doch zaaie, ô Bron van zaligheden,
Geen vijand die in 't heimlijk woedt,
Verstikkend onkruid in 't gemoed,
Van eigendeugd of wil, vergoding onzer reden
Die in 't begoocheld hart Godlastrende aanspraak voedt!
g[regelnummer]
ô Laat voor 't Christlijk zelfverzaken
Geen Heidnen-filozofenleer,
Met prikkeling vermengd van eer,
Naar valsche troost voor 't hart uit zelfverbeetring haken,
Maar sla dat gruwelbeeld van eigen hoogmoed neêr!
h[regelnummer]
Genade, ô God! ja schenk genade!
Genade smeeken we U alleen.
't Verderf heeft geen verdienstlijkheên,
En, wie door 't vast Geloof in 't Godlijk zoenbloed baadde,
Is van zich-zelf verlost, en met zijn Heiland één.
1826.
|
|