De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 455]
| |
's Heilands zegepraal.Ga naar voetnoot*Ps. CX. Dus heeft de Heer tot mijnen Heer gesproken,
Mijn' Heer en God, Zijn' Godgezalfden Zoon:
‘Zit aan mijn rechterhand, tot van d' ondankbren hoon
Mijn Mogendheid zich heeft gewroken,
Op 't vloekbaar wangeslacht van die Uw recht bestoken,
En ze in het stof vertreên ten voetbank van Uw throon.’
ô God, mijn Heer! Hy die 't Heelal doet beven
Zal U den staf, de kracht zijns scepters geven,
En zeggen: Heersch op wie U tegenstreven,
En dwing de zwichtende Aard in 't Juk van Uw geboôn.
Ten strijd gerust in heilge Krijgssieraân,
Zal heel Uw Volk van gloênden ijver blaken,
Wen 't zeegrijk morgenlicht ten heirdag zal ontwaken,
De dageraad van heil in arbeid gaan,
En daauwen balsem neêr en Lenterozenblaân
Op 't stralenschittrend hoofd en fier ontgloeide kaken.
Gy zult naar Gods, Hem onberouwbren, eed,
Voor de eeuwigheid die van geen wanklen weet,
Met Priesterdom van Salems Vorst bekleed,
In bloedlooze offerdienst Zijn heiligdom bewaken.
De Heer is aan uw rechterhand in 't strijden;
De dag rukt aan, Zijn grimmigheid ontbrandt,
En plet den trotschen kop van 's aardrijks dwingeland.
Hy kent die zich hunn' Heiland wijden,
En zal wie op Hem wacht het needrig hart verblijden
Wanneer Hy voor 't heelal de strenge Vierschaar spant.
Van wraak verhit, zal Hy zijn dorst bekoelen
Met stroomen bloeds die om zijn voeten spoelen,
En heffen 't hoofd, by 's afgronds kermend joelen
Met de onvergangbren worm in 't krimpend ingewand.
1826.
|
|