De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijSions nood.Ga naar voetnoot*Ps. LX, 3. ô God, Gy hadt ons, ja, verstoten,
Gescheurd, en tot in 't stof vertreên:
Wy namen deel met vloekgenooten,
En snelden dol en blind ten diepsten afgrond heen.
Gy redde, en hebt ons 't juk ontslagen,
Het plettrend juk van vreemd geweld;
Ja, deedt een blijden ochtend dagen,
Die 't harte rust van 't leed en zegen heeft voorspeld.
Maar ach! waar is die rust, die zegen?
Waar vrede en blijdschap in 't gemoed?
Waar druischt de wil 't gezag niet tegen?
't Gezag, den wensch van 't hart dat Christen-heilzucht voedt?
De strijdbanier werd opgeheven,
Maar niet, die voor de Waarheid strijdt;
Neen; 't Ongeloof ten roof gegeven,
Verheident zich Uw Volk aan vreemde Goôn gewijd.
| |
[pagina 447]
| |
Was 't daarvoor, dat wy vreemde banden
Verbraken op den zegedag,
Om, prooi van nieuwe dwingelanden,
Te zwoegen in 't gareel van Heidensch waangezag?
Wat bleef van de Ouderlijke tijden
U over, afgedwaald geslacht,
Waar eens zich de Englen in verblijdden?
Ontheiligd heiligdom, waar zijt gy toe gebracht!
Ja, dus, aan de Englenkreits ontvallen,
Verschoot de Aartsbooswicht van zijn schoon,
Ter straffe van 't vermeetle brallen
In opstand tegen God en zijn gezalfden Zoon.
Ontaart, vervalscht in leer en zeden,
Ten doel aan de openbare spot,
Wat bleef u dan de hartebeden,
In 't heimlijk opgeweld tot uwen Zoenbondgod?
Wat dringen uw vervolgers samen
Met moedwil, overmacht, en list!
Wat laat ge u door den hoon beschamen
Van beeld- en redendienst, en gruwzame Ongodist!
Wat sluimert gy op Sions transen,
Wat zwijgt gy, Wachters, op uw wacht?
Omringd van 's vijands legerschansen,
Bestormd, en ondermijnd, wordt poort en muur verkracht.
De morgen scheen ons toe te lonken,
Maar ach! 't U eens geheiligd Volk
Heeft 's afgronds zwijmelkroes gedronken,
En zuizelt op den rand der Helsche gruwelkolk.
| |
[pagina 448]
| |
Ai! red, en kom te hulp: wy vallen,
Wy storten onherstelbaar neêr.
Ach, hebt Ge nog Uw duizendtallen
Van Baäls heldienst vrij, hersticht Uw tempel weêr.
1826.
|
|