De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 443]
| |
Lofzang.Ga naar voetnoot*Psalm. CXVII. Hoe heerlijk is Uw naam op 't Aardrijk uitgebreid,
ô God, die alle heemlenronden
Vervuld hebt met Uw majesteit,
En Uwen lofzang legt in zwakke kindrenmonden,
Die Uwe ontzachbre mogendheid
Met stamelende taal de Hel ten schrik verkonden!
Aanzie ik 't werk van Uwe hand;
Den Hemel, die onze Aard omspant;
De flonkerende Hemellichten
Van rustloos wentelend gestarnt';
De zon, wier vuur onleschbaar barnt
En wisselende maan, om tijd en stond te richten
Onwankelbaar getrouw aan de opgelegde plichten;
Dan roep ik in verbazing uit:
ô Heer, wat is deze aardstof-kluit,
Dees kleiklomp die zich Mensch mag noemen,
Aan wien Ge uw Godlijke aandacht schenkt,
En wien Ge met den vloed van zoo veel weldaân drenkt,
Waarin we ons zalig mogen roemen!
Gy hebt hem naast aan 't Englenheir
By 't talrijk schepslendom verheven,
En kroonde hem met glans en eer,
Ja, hebt hem over de Aard de heerschappy gegeven.
Gy onderwierpt hem 't werk door Uwe hand gewrocht,
Met al wat op dit rond het aanzijn smaken mocht.
| |
[pagina 444]
| |
Wat dieren zee of lucht op vin of vlerk doorroeien,
Of grazen over duin en veld,
't Is alles hem ten dienst en in zijn macht gesteld.
Voor hem is 't dat geboomte en welige akkers bloeien,
De bronnen van verkwikking vloeien,
De wijn in heldre druif, de room in uiers zwelt.
Hoe heerlijk is, ô God, Gy onze God en Vader,
Uw naam, 't besef te hoog; Uwe Alweldadigheid,
Door Hemelrond en Aard verspreid!
Gy, Eenige, Altijd-Wonderdader!
Zij eeuwig, zij Uw lof door al wat is verbreid!
Hallelujah!
1826.
|
|