De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDank aan God.Ga naar voetnoot*Offert Gode dank. Wanneer mijne opgewekte ziel
Uw weldaân overziet,
Dan smelt bewondring, liefde, en dank,
Mijn eigen-zelf tot niet.
Mijn God! door welk een dankbetoon
Beandwoord aan den gloed
Van dit mijn opgetogen hart?
ô Lees my in 't gemoed!
Gy onderhieldt my 's levens vonk,
Voorzaagt in al mijn nood,
Reeds, hangende aan de moederborst,
Reeds, in den duistren schoot.
| |
[pagina 427]
| |
Genadig hoordet Ge elken kreet
Ten boezem uitgestormd,
Eer 't zwak verstand mijn noodbesef
Tot beden had gevormd.
Wat schonk me Uw teedre zorg al goeds,
Wat redding uit den nood,
Eer 't kinderlijke hart verstond
Van wien die weldaad sproot!
Ik stoof langs 't glibbrig pad der jeugd,
Als hollend wagenspan;
Onzichtbaar heeft me Uw arm gehoed,
En opgeleid tot man.
Dwars door 't verborgen doodsgevaar
Wrocht Gy me een veilig pad;
Door ondeugds strikken vol van lust,
Meer vreeslijk nog dan dat.
Gy hebt me uit krankte 't bleek gelaat
In nieuwen blos hersteld,
Herroepen uit den zondenval
En wat de ziel beknelt.
Uw hand is 't die van aardsch geluk
Mijn beker stroomen deed,
Mijn heil verdubblende in een Gâ
Getrouw in lust en leed.
Voor duizend weldaân vloeit mijn dank
En looft U dag aan dag:
Vooral ook voor 't blijmoedig hart,
Dat ze innig smaken mag.
| |
[pagina 428]
| |
Door ieder perk mijns levens heen
Geve ik Uw goedheid Eer;
En na mijn stervensuur op nieuw,
In hooger wareldsfeer!
Als 't al vergaat, en dag en nacht
Geen wisselbeurt meer kent,
Aanbidt mijn dankbaar hart, ô God,
Uw goedheid zonder end.
Door aller eeuwen eeuwigheid
Wordt U mijn dank gestort,
Maar tot volbrenging van dien dank
Schiet de eeuwigheid te kort.
Na Addisons Engelsch.
1826.
|
|